ECLI:NL:RVS:2022:1526
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen bewaring vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, die op 3 mei 2022 een beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de vreemdeling op 16 maart 2022 in bewaring gesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad van State, in zijn uitspraak van 30 mei 2022, heeft overwogen dat de rechtbank zich heeft uitgesproken over het voortduren van de maatregel van bewaring. Volgens artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000 kan hiertegen geen hoger beroep worden ingesteld. De Raad van State heeft vastgesteld dat de argumenten van de vreemdeling in hoger beroep geen aanleiding geven om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Er is geen sprake van een situatie waarin het verbod op hoger beroep kan worden doorbroken, zoals het ontbreken van een eerlijk proces.
Uiteindelijk heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 30 mei 2022.