ECLI:NL:RVS:2022:1533

Raad van State

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
202202254/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot intrekking van revisievergunningen voor varkensbedrijven in verband met Bibob-onderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 juni 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek had op 28 maart 2022 de revisievergunningen voor twee varkensbedrijven van verzoeker ingetrokken voor de duur van een jaar. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een bericht van de officier van justitie en de wens om een onderzoek op basis van de Wet Bibob in te stellen. Verzoeker had eerder niet volledig meegewerkt aan het Bibob-onderzoek, wat het college als reden aanvoerde voor de intrekking van de vergunningen.

Verzoeker, die zijn bedrijven in Lieshout en Mariahout exploiteert, verzocht de voorzieningenrechter om het besluit te schorsen, omdat de tijdelijke intrekking van de vergunningen zou leiden tot onomkeerbare schade aan zijn bedrijf en dierenwelzijn. Het college stelde daarentegen dat het belang van de intrekking groter was, gezien de risico's van strafbare activiteiten.

De voorzieningenrechter overwoog dat het belang van verzoeker bij schorsing van het besluit zwaarder weegt dan het belang van het college bij de uitvoering van het besluit. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gevolgen van de tijdelijke intrekking voor verzoeker aanzienlijk waren en dat het college onvoldoende had onderbouwd dat er een ernstig gevaar bestond dat de vergunningen voor strafbare activiteiten zouden worden gebruikt. Daarom werd het besluit van het college geschorst en werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

202202254/2/A3.
Datum uitspraak: 2 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Lieshout, gemeente Laarbeek,
en
het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2022 heeft het college de revisievergunningen voor de [locatie 1] in Lieshout en voor de [locatie 2] in Mariahout met onmiddellijke ingang ingetrokken voor de duur van een jaar.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 mei 2022, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.A. Pommer, advocaat te Nijmegen, en A.J.M. van Doorn, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.       [verzoeker] exploiteert twee varkensbedrijven aan de [locatie 1] in Lieshout en aan de [locatie 2] in Mariahout. Voor beide bedrijven is een revisievergunning verleend.
3.       Het college heeft op 11 december 2019 een bericht ontvangen van de officier van justitie als bedoeld in artikel 26 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: de Wet Bibob). Daarom wil het college een onderzoek ingevolge de Wet Bibob naar [verzoeker] instellen. Het college heeft [verzoeker] in 2020 meerdere malen verzocht een vragenformulier in te vullen. [verzoeker] heeft nagelaten dat volledig te doen, waardoor volgens het college geen Bibob-onderzoek uitgevoerd kon worden. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet Bibob wordt de weigering om een dergelijk formulier in te vullen van rechtswege aangemerkt als een geval waarin sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob, dat een vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen. Het college heeft daarom op 9 juni 2020 besloten de vergunningen definitief in te trekken.
4.       [verzoeker] heeft tegen dat besluit beroep en vervolgens hoger beroep ingesteld. In de uitspraak van 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:695, heeft de Afdeling geoordeeld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval niet volstaan had kunnen worden met de oplegging van een minder zware sanctie, zoals een tijdelijke intrekking van de vergunningen voor de duur van bijvoorbeeld maximaal een jaar. Hierbij heeft de Afdeling betrokken dat definitieve intrekking van de vergunningen grote gevolgen heeft voor [verzoeker], terwijl niets bekend was over de aard en ernst van het gevaar. De Afdeling heeft het besluit van 9 juni 2020 vernietigd.
5.       Bij besluit van 28 maart 2022 heeft het college opnieuw besloten om de revisievergunningen in te trekken, maar nu voor de duur van een jaar, als prikkel om een Bibob-onderzoek te kunnen uitvoeren.
Verzoek
6.       [verzoeker] verzoekt de voorzieningenrechter om het besluit van 28 maart 2022 te schorsen. De tijdelijke intrekking van de vergunningen betekent dat hij per direct zijn beide varkensbedrijven moet stilleggen. Dat is vanuit het oogpunt van dierenwelzijn en vanuit bedrijfseconomisch oogpunt gezien onmogelijk. De hele levende veestapel moet worden afgevoerd, terwijl het opstarten na één jaar een dermate ingrijpend, kostbaar en tijdrovend proces is dat het bedrijf de facto is opgehouden te bestaan. Hij heeft ter onderbouwing daarvan een rapport overgelegd van Agrifirm van 11 mei 2022 en een e-mailbericht van ABAB Accountants en Adviseurs van 16 mei 2022, waarin staat: "Op basis van de huidige financiële situatie, de maandelijkse uitgaven en de maandelijkse kosten ga ik ervan uit dat [verzoeker] het bedrijf niet meer op kan starten na 1 jaar leegstand." [verzoeker] stelt tot slot dat zowel het dierenwelzijn als de bedrijfsprocessen nu op orde zijn.
7.       Het college stelt zich op het standpunt dat het belang van het college bij stillegging van de bedrijven groter is dan het belang van [verzoeker]. Bij toewijzing van het verzoek dreigt een totale uitholling van artikel 4, eerste lid van de Wet Bibob. [verzoeker] kan dan doorgaan met zijn activiteiten, terwijl er nog steeds een situatie is waarin sprake is van ernstig gevaar. De gevolgen van uitvoering van de besluiten zijn niet onevenredig voor [verzoeker]. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de tijdelijke intrekking van de vergunningen zal leiden tot een faillissement. Als [verzoeker] niet zelf de activiteiten waarop de ingetrokken vergunningen betrekking hadden staakt, zal het college een handhavingsbesluit nemen. In een handhavingsbesluit zullen realistische begunstigingstermijnen worden opgenomen zodat het dierenwelzijn gewaarborgd is, aldus het college.
8.       [verzoeker] heeft in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure met de overgelegde documenten voldoende onderbouwd dat tijdelijke intrekking van de revisievergunningen grote, mogelijk onoverkomelijke, financiële gevolgen voor hem heeft. Het belang van [verzoeker] bij een schorsing is daarom groot.
Het belang van het college is erin gelegen dat het wil voorkomen dat de vergunningen gebruikt kunnen worden voor het plegen van, of het kunnen benutten van voordelen uit, strafbare activiteiten. Het college heeft ter onderbouwing van de aard van het gevaar een uittreksel uit justitiële documentatie en een vonnis van de strafrechter van 25 april 2022 overgelegd. Hieruit volgt dat [verzoeker] is veroordeeld voor een aantal milieudelicten. De strafrechter heeft voorwaardelijke geldboetes en een voorwaardelijke stillegging van de varkensbedrijven voor zes maanden opgelegd. Voorwaarde is dat [verzoeker] zich niet weer schuldig zal maken aan een strafbaar feit, met een proeftijd van twee jaar. Voor zover het gevaar als bedoeld in de Wet Bibob zou bestaan uit het plegen van milieudelicten, gaat er een preventieve werking uit van het vonnis van de strafrechter. Het belang dat het college heeft bij het kunnen uitvoeren van het besluit is daarmee kleiner geworden. Dat het gevaar bestaat dat de vergunningen worden gebruikt voor het plegen van, of het kunnen benutten van voordelen uit, andere strafbare activiteiten dan het plegen van milieudelicten, heeft het college verder niet onderbouwd.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt, gelet op het voorgaande, het belang van [verzoeker] bij schorsing van het besluit zwaarder dan het belang van het college bij het kunnen uitvoeren van het besluit. Het is niet gebleken dat het door het college gestelde belang bij het staken van de bedrijfsactiviteiten zo groot is dat de uitspraak op het beroep niet kan worden afgewacht.
Slotsom
9.       De voorzieningenrechter ziet aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
10.     Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek van 28 maart 2022;
II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.
w.g. Van Altena
voorzieningenrechter
w.g. Greben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2022
851