ECLI:NL:RVS:2022:1535
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake asielaanvraag na intrekking door staatssecretaris
Op 1 juni 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kinderen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 1 november 2019 niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit op 8 oktober 2021 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.G. Matze, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
In de tussentijd heeft de staatssecretaris op 15 april 2022 het eerdere besluit ingetrokken en de vreemdeling opgenomen in de nationale asielprocedure. De vreemdeling heeft op 11 mei 2022 aan de Afdeling meegedeeld dat zij haar hoger beroep handhaaft, mits de staatssecretaris niet wordt veroordeeld in de proceskosten. De Afdeling heeft overwogen dat de vreemdeling geen belang meer heeft bij een beoordeling van het hoger beroep, omdat zij met de opname in de nationale asielprocedure haar doel heeft bereikt. Daarom verklaart de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De Afdeling heeft ook gekeken naar de proceskosten. Hoewel er in sommige gevallen een proceskostenveroordeling mogelijk is, is dat hier niet aan de orde. Het in behandeling nemen van de asielaanvraag is geen tegemoetkoming, maar een gevolg van tijdsverloop. De staatssecretaris hoeft daarom geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 juni 2022.