202105423/1/V1.
Datum uitspraak: 3 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (het COa),
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 18 augustus 2021 in zaak nr. 21/3701 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het COa.
Procesverloop
Bij e-mail van 26 mei 2021 en brief van 30 juli 2021 heeft het COa een verzoek van de vreemdeling om hem over te plaatsen van de versoberde opvang naar de reguliere opvang, afgewezen.
Bij uitspraak van 18 augustus 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de e-mail en de brief aangemerkt als besluit en deze vernietigd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en de vreemdeling met onmiddellijke ingang in de reguliere opvang wordt opgenomen.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft, vertegenwoordigd door mr. V.M. Oliana, advocaat te Amsterdam, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het COa heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van de vreemdeling op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, bij besluit van 2 april 2021 niet-ontvankelijk verklaard omdat de vreemdeling internationale bescherming in Griekenland geniet.
Hierop heeft het COa heeft de vreemdeling met toepassing van artikel 9, zevende lid, en artikel 19, derde lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers 2005 in de zogenoemde versoberde opvang geplaatst.
2. Het COa heeft, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank van 18 augustus 2021, de vreemdeling op 9 september 2021 in de reguliere opvang geplaatst.
3. Het COa klaagt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vreemdeling eerst bezwaar had moeten maken tegen de afwijzing van het verzoek. Volgens het COa heeft de rechtbank reeds hierom het beroep ten onrechte niet niet-ontvankelijk verklaard.
Voorts klaagt het COa dat, zolang het besluit van 2 april 2021 niet is vernietigd, de versoberde opvang op de vreemdeling van toepassing blijft.
4. Met het hoger beroep beoogt het COa antwoord te krijgen op de vraag, of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de vreemdeling recht heeft op reguliere opvang.
5. Het COa heeft geen reëel en actueel belang meer bij een uitspraak op het hoger beroep. Het COa heeft de zogenoemde versoberde opvang beëindigd per 1 januari 2022. Het COa heeft asielzoekers die verbleven in de versoberde opvang vanaf die datum verspreid opgevangen in de reguliere opvang. Met het hoger beroep kan het COa niet meer bereiken dat de vreemdeling wordt teruggeplaatst in de versoberde opvang. Het COa heeft geen redenen aangevoerd waarom het hoger beroep toch inhoudelijk in behandeling moet worden genomen.
6. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
6.1. Vervolgens moet worden bezien of de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder de reden voor het vervallen van het belang bij het hoger beroep, reden zijn om het COa de proceskosten te laten vergoeden. Daarvoor kan reden zijn als het COa geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen of als dit belang anderszins door zijn toedoen is vervallen.
6.2. Het COa heeft de versoberde opvang met ingang van 1 januari 2022 beëindigd, omdat het niet is gelukt om na 31 december 2021 extra locaties voor versoberde opvang te vinden. Dit blijkt uit een brief van de staatssecretaris van 20 december 2021 aan de Tweede Kamer. Dit moet voor risico van het COa worden gelaten. Het COa moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt het COa tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2022
382-954.