ECLI:NL:RVS:2022:1586

Raad van State

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
202102997/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beëindiging verstrekkingen asielzoekers door het COa

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het beroep tegen de beëindiging van verstrekkingen door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). De vreemdeling, die met zijn minderjarige zoon in een asielzoekerscentrum verblijft, had eerder een asielaanvraag ingediend die buiten behandeling was gesteld. Het COa heeft op 10 november 2020 per e-mail aan de vreemdeling meegedeeld dat het zijn verstrekkingen op basis van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva 2005) zal beëindigen. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om van het beroep tegen deze mededeling kennis te nemen, wat de vreemdeling niet kon accepteren. In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de mededeling van het COa wel degelijk als een besluit kan worden aangemerkt, en dat de rechtbank niet had onderkend dat de vreemdeling hiertegen kon opkomen. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens is het COa veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

202102997/1/V1.
Datum uitspraak: 8 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 16 april 2021 in zaak nr. 20/8381 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa).
Procesverloop
Bij e-mail van 10 november 2020 heeft het COa de vreemdeling meegedeeld dat het zijn verstrekkingen krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (hierna: de Rva 2005) zal beëindigen.
Bij uitspraak van 10 december 2020 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep kennis te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling verzet gedaan.
Bij uitspraak van 16 april 2021 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard van het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen de e-mail van 10 november 2020 kennis te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N.B. Swart, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling verblijft met zijn minderjarige zoon in een AZC. Op 26 augustus 2019 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de asielaanvraag van de vreemdeling van 13 juli 2019 buiten behandeling gesteld. Met de uitspraak van 19 september 2019 in zaak nr. NL19.2274 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, staat dit asielbesluit in rechte vast. De staatssecretaris heeft de minderjarige zoon van de vreemdeling per 8 november 2019 in het bezit gesteld van een asielvergunning. Vervolgens heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn zoon. Op 10 november 2020 heeft het COa de vreemdeling via een e-mail meegedeeld dat het zijn verstrekkingen krachtens de Rva 2005 zal beëindigen. Deze uitspraak gaat over de vraag of de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard om van het beroep hiertegen kennis te nemen.
2. De vreemdeling klaagt in zijn enige grief onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de mededeling van het COa in de e-mail van 10 november 2020 geen afzonderlijk besluit tot beëindigen van de Rva-verstrekkingen is.
2.1. Volgens bovengenoemde e-mail heeft het COa de vreemdeling bij hoge uitzondering de mogelijkheid geboden om bij zijn minderjarige zoon te verblijven in het AZC, om te voorkomen dat de zoon zonder gezaghebbende ouder op het AZC verblijft. Het COa heeft de vreemdeling onverplicht verstrekkingen verleend nadat het asielbesluit van de vreemdeling in rechte vast is komen te staan. Voor het COa bestond namelijk geen juridische grond meer om de vreemdeling verstrekkingen te verlenen (artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 in samenhang gelezen met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rva 2005). Het COa heeft de verstrekkingen echter pas 14 maanden nadat het asielbesluit in rechte is komen vast te staan daadwerkelijk beëindigd. In die tussenliggende periode heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van de minderjarige zoon ingewilligd. De Afdeling maakt uit het voorgaande op dat het COa kennelijk een herbeoordeling van de verstrekkingen van de vreemdeling heeft gedaan. Onder die omstandigheden merkt de Afdeling de mededeling van het COa dat het de verstrekkingen zal beëindigen aan als een handeling van het COa ten aanzien van de vreemdeling als zodanig, verricht in het kader van de beëindiging van de verstrekkingen bij of krachtens de Wet COa, en dus als een met een beschikking gelijk te stellen feitelijke handeling in de zin van artikel 5, tweede lid, van de Wet COa. De rechtbank heeft niet onderkend dat de vreemdeling hiertegen kan opkomen bij de bestuursrechter.
2.2. De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb). Het COa moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 16 april 2021 in zaak nr. 20/8381;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. veroordeelt het COa tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Schuurman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2022
282-954.