202106736/1/A3.
Datum uitspraak: 8 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2021 in zaak nr. 20/5836 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Infrastructuur en Waterstaat.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2019 heeft de minister de aanvraag van [appellant] voor een Part-66 Aircraft Maintenance License voor de categorie B1.1 afgewezen.
Bij besluit van 24 december 2019 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. N. Bakker, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.A. van Werkhoven en vergezeld door R.C.J. Havermans, werkzaam bij Kiwa BV, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Om onderhoud aan vliegtuigen te kunnen plegen, moet een persoon in het bezit zijn van een onderhoudslicentie. Met een onderhoudslicentie kan de houder ervan aantonen dat hij beschikt over bepaalde bevoegdheden en een bepaalde ervaring. De regelgeving over deze onderhoudslicentie is opgenomen in een Europese verordening, te weten Verordening (EU) nr. 1321/2014 van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen (hierna: de Verordening). Om voor een onderhoudslicentie in aanmerking te komen, moet een persoon gekwalificeerd zijn overeenkomstig bijlage III (Deel 66) bij de Verordening. In die bijlage zijn onder andere bepalingen opgenomen over de vereiste basiskennis en over de vereiste basiservaring voor de afgifte van een onderhoudslicentie. In artikel 9, eerste lid, van de Verordening staat verder dat het Europees Agentschap voor de Veiligheid van de Luchtvaart (European Union Aviation Safety Agency, of afgekort EASA) zogeheten aanvaardbare wijzen van naleving ontwikkelt die de bevoegde autoriteiten, organisaties en personeel kunnen gebruiken om aan te tonen dat ze voldoen aan de bepalingen en bijlagen bij de Verordening. Op grond van dit artikel heeft EASA ‘acceptable means of compliance’ (AMC) en ‘guidance material’ uitgebracht over onder andere de basiservaring die op grond van bijlage III (Deel 66) bij de Verordening is vereist om voor een onderhoudslicentie in aanmerking te komen.
1.1. In Nederland moet een onderhoudslicentie - in het Engels een Part-66 Aircraft Maintenance License - worden aangevraagd bij Kiwa BV. Zij verzorgt de aanvraagprocedure namens de minister. Bij de beoordeling van deze aanvragen gebruikt Kiwa het ‘Online Handboek Part-66 AML’ (hierna: het Handboek). Hoofdstuk 7 van het Handboek gaat over de basiservaring die op grond van bijlage III (Deel 66) bij de Verordening vereist is voor de afgifte van een onderhoudslicentie. Het Handboek geeft een Nederlandse uitwerking van de relevante ‘acceptable means of compliance’ uitgebracht door EASA.
1.2. De precieze tekst van de relevante bepalingen uit de Verordening en de bijbehorende bijlage III (Deel 66) is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Ook de relevante delen uit de ‘acceptable means of compliance’ en het Handboek zijn in de bijlage opgenomen. De bijlage is onderdeel van de uitspraak.
Besluitvorming
2. [appellant] heeft op 19 maart 2019 bij Kiwa een aanvraag ingediend voor een onderhoudslicentie voor de categorie B1, subcategorie 1.1. Met deze licentie zou [appellant] onderhoud kunnen plegen aan vleugelvliegtuigen met turbine. Kiwa heeft [appellant] laten weten dat hij niet heeft aangetoond over genoeg praktijkervaring te beschikken om voor een onderhoudslicentie in aanmerking te komen. Zij heeft hem daarom de gelegenheid gegeven nadere informatie aan te leveren. Omdat [appellant] deze nadere informatie volgens Kiwa niet tijdig heeft aangeleverd, heeft zij de aanvraag buiten behandeling gesteld bij besluit van 19 juni 2019 (de buitenbehandelingstelling). [appellant] heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt en bij brieven van 31 juli 2019 en 2 augustus 2019 alsnog nadere informatie verstrekt over zijn praktijkervaring.
2.1. Kiwa heeft deze nadere informatie, samen met de al eerder overgelegde informatie over de praktijkervaring van [appellant], opnieuw inhoudelijk beoordeeld en de aanvraag bij besluit van 24 oktober 2019 alsnog afgewezen. De reden voor deze afwijzing is dat [appellant] volgens Kiwa niet voldoet aan de eis van drie jaar praktijkervaring. De verklaringen die hij heeft overgelegd zijn niet ondertekend door een Quality Manager. Ook de stage-ervaring telt volgens Kiwa niet mee, omdat [appellant] deze stage bij een ‘componenten shop’ heeft gelopen, maar daarbij geen onderhoud heeft uitgevoerd aan een ‘operating aircraft’. Verder bestrijkt de stage de periode van 20 november 2006 tot en met 7 juli 2007. Deze periode is langer dan tien jaar geleden en kan daarom ook om die reden niet tellen als ervaring. Verder heeft Kiwa gesteld dat de aangetoonde praktijkervaring grotendeels bestaat uit werkzaamheden gerelateerd aan de cabine. Deze ervaring is te eenzijdig en bestrijkt niet de vereiste doorsnede van onderhoudswerkzaamheden aan luchtvaartuigen.
2.2. De minister heeft het bezwaar tegen de buitenbehandelingstelling bij zijn besluit op bezwaar van 24 december 2019 ongegrond verklaard. Hij heeft het bezwaar van [appellant] tegen de buitenbehandelingstelling ook gericht geacht tegen het besluit van 24 oktober 2019, waarbij Kiwa de aanvraag alsnog heeft afgewezen. Bij een apart besluit op bezwaar van 24 december 2019 heeft de minister het bezwaar tegen de afwijzing ook ongegrond verklaard. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de overgelegde informatie over de praktijkervaring blijk geeft van een te eenzijdige ervaring. De ervaring ziet bijna alleen maar op werkzaamheden aan cabinedelen en die ervaring is volgens de minister niet genoeg voor een onderhoudslicentie voor de categorie B1.1. De enige verklaring die wel meegerekend zou kunnen worden is een verklaring over taken aan een A380. Maar deze ervaring samen met het overgelegde logboek is niet genoeg om aan de vereiste drie jaar van relevante praktijkervaring te komen. Daarbij heeft de minister gesteld dat ook de stage niet kan meetellen voor de vereiste ervaring, omdat [appellant] deze stage langer dan tien jaar geleden heeft gelopen. Verder is het overgelegde opleidingsdocument van het Regionaal Opleidingscentrum (ROC), anders dan [appellant] stelt, niet een ‘Part-147’ opleidingscertificaat, zodat geen vrijstelling kan worden gegeven van de eis van drie jaar praktijkervaring. Wel is de aangetoonde ervaring genoeg voor een onderhoudslicentie voor de categorie A1. Als [appellant] met die bevoegdheid nog een jaar aanvullende praktijkervaring opdoet, kan hij wél in aanmerking komen voor een onderhoudslicentie voor de categorie B1.1, aldus de minister.
2.3. [appellant] heeft alleen tegen het besluit van 24 december 2019, waarbij de minister de afwijzing van de aanvraag voor een onderhoudslicentie heeft gehandhaafd, beroep ingesteld.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft dat beroep ongegrond verklaard. Zij is niet meegegaan met het betoog van [appellant] dat hij voor een onderhoudslicentie maar twee jaar praktijkervaring nodig heeft, omdat hij ook een overeenkomstig bijlage IV (Deel 147) erkende basisopleiding heeft voltooid. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister terecht heeft gesteld dat hij niet aan de eis van drie jaar praktijkervaring voldoet. De Verordening vereist ervaring die praktisch van aard is. De ervaring moet bovendien betrekking hebben op een representatieve doorsnede van de onderhoudswerkzaamheden aan luchtvaartuigen. De minister heeft voldoende gemotiveerd dat de ervaring van [appellant], zoals deze volgt uit de overgelegde informatie, te eenzijdig is. De verklaringen zijn te summier en zien vooral op het inbouwen en het onderhoud van cabinedelen, aldus de rechtbank.
Het geschil in hoger beroep
4. [appellant] is het niet eens met deze uitspraak. Hij voert aan dat de minister ten onrechte relevante ervaring niet heeft meegenomen bij zijn beoordeling. Volgens [appellant] heeft de minister niet gemotiveerd dat zijn ervaring, aangetoond met een logboek en verklaringen, te eenzijdig is. Bovendien heeft hij acht maanden met componenten van (motoren van) vliegtuigen gewerkt. Uit artikel 3 van de Verordening volgt dat ook deze ervaring relevant is, aldus [appellant]. Daar komt bij dat [appellant] heeft gehandeld overeenkomstig de instructies uit het Handboek, door zowel een logboek als ondertekende verklaringen over te leggen. Verder betoogt hij dat hij, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, maar twee jaar praktijkervaring behoeft aan te tonen, omdat hij een opleiding heeft gevolgd bij een erkende Part-147 instelling. Uit informatie die Kiwa heeft gepubliceerd volgt verder dat hoewel de examencertificaten en de ervaring niet ouder mogen zijn dan tien jaar, hierop uitzonderingen bestaan. Ook de stage had, gelet op deze informatie, moeten worden meegenomen in de beoordeling van de aanvraag. De minister heeft zijn aanvraag dan ook ten onrechte afgewezen, aldus [appellant].
4.1. Bijlage III (Deel 66) bij de Verordening maakt voor de vereiste basiservaring een onderscheid tussen drie perioden van praktijkervaring al naar gelang de opleiding die een aanvrager van een onderhoudslicentie voor categorie B1.1 heeft genoten. Een aanvrager dient ofwel te beschikken over i) vijf jaar praktijkervaring, indien hij geen relevante technische opleiding heeft gevolgd, ofwel over ii) drie jaar praktijkervaring, indien hij een relevante opleiding heeft genoten, ofwel over iii) twee jaar praktijkervaring indien hij een overeenkomstig bijlage IV (Deel 147) erkende basisopleiding heeft voltooid. Vervolgens geeft bijlage III (Deel 66) bij de Verordening ook eisen voor de praktijkervaring zelf. Allereerst moet het gaan om praktijkervaring met onderhoud van in bedrijf zijnde luchtvaartuigen. Bovendien moet deze ervaring praktisch van aard zijn en betrekking hebben op een representatieve doorsnede van de onderhoudswerkzaamheden aan luchtvaartuigen. Ook moet minstens één jaar van de vereiste ervaring bestaan uit recente ervaring met onderhoud aan luchtvaartuigen van de categorie waarvoor de onderhoudslicentie wordt aangevraagd. Voor [appellant] betekent dit ervaring met onderhoud aan luchtvaartuigen uit de categorie B1.1. Dit alles volgt uit 66.A.30, onder a), eerste lid, van bijlage III (Deel 66) bij de Verordening.
4.1.1. [appellant] stelt in hoger beroep enerzijds dat hij, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet over drie maar over twee jaar praktijkervaring moet beschikken voor een onderhoudslicentie. Anderzijds stelt hij dat hij, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, wél over de vereiste relevante praktijkervaring beschikt. De Afdeling zal deze gronden achtereenvolgens beoordelen.
a) Het vereiste aantal jaren praktijkervaring voor de afgifte van de onderhoudslicentie
4.2. Om voor de vereiste praktijkervaring van twee jaar (de hiervoor in overweging 4.1 vermelde periode onder iii)) in aanmerking te komen, moet vaststaan dat een aanvrager een erkende basisopleiding heeft voltooid. In artikel 6 van de Verordening staat hierover dat organisaties die gecertificeerd personeel opleiden overeenkomstig bijlage IV (Deel 147) bij de Verordening onder andere toestemming krijgen om erkende basisopleidingen te organiseren. In bijlage IV (Deel 147) zijn vervolgens in subdeel C vereisten opgenomen waaraan een erkende basisopleiding moet voldoen. Kort gezegd, moet zo’n basisopleiding bestaan uit theorieonderricht, een theorie-examen, praktijkonderricht en een praktijkexamen. Dat staat in 147.A.200 van bijlage IV (Deel 147) van de Verordening. Uit aanhangsel I bij deze bijlage IV volgt verder dat voor de basisopleiding B1.1 de minimale duur van de complete basisopleiding 2.400 uur is, waarbij 50 tot 60% van de opleiding uit theorielessen moet bestaan. Ook zijn in aanhangselen II en III van bijlage IV (Deel 147) bij de Verordening sjablonen opgenomen van erkennings- en cursuscertificaten.
4.2.1. [appellant] heeft een getuigschrift overgelegd van het ROC van Amsterdam met als kwalificatie Vliegtuigonderhoudsmonteur. In hoger beroep heeft hij nog het eindrapport van deze opleiding overgelegd. De minister heeft gesteld dat hij deze opleiding ziet als een relevante technische opleiding, maar niet als een erkende basisopleiding. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de minister dat standpunt terecht heeft ingenomen. In dit kader heeft de minister toegelicht dat deze opleiding geen erkenning overeenkomstig bijlage IV (Deel 147) heeft. Als een aanvrager een erkende basisopleiding heeft voltooid, dan ontvangt hij, zo heeft de minister ter zitting van de Afdeling toegelicht, een ‘Part-147’-certificaat. Met zo’n cursuscertificaat, waarvan het sjabloon is opgenomen in Aanhangsel III van bijlage IV (Deel 147) bij de Verordening, kan een aanvrager aantonen dat in zijn situatie twee jaar basiservaring is vereist voor een onderhoudslicentie. [appellant] heeft niet zo’n certificaat overgelegd. De minister heeft ook toegelicht dat de Inspectie Leefomgeving en Transport op haar website een lijst van erkende basisopleidingen bijhoudt en dat op die website de door [appellant] genoten opleiding niet is vermeld, aldus de minister.
4.2.2. Verder is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat ook het betoog dat de opleiding die [appellant] heeft genoten gelijk moet worden gesteld met een erkende basisopleiding niet slaagt. Allereerst is het maar de vraag of de Verordening het toelaat dat ook een niet erkende, maar gelijkwaardige opleiding ertoe kan leiden dat twee jaar aan praktijkervaring is vereist voor een onderhoudslicentie. In 66.A.30, onderdeel a, onder iii) van bijlage III (Deel 66) is dwingend geformuleerd dat alleen als een aanvrager een erkende basisopleiding heeft voltooid, hij over twee jaar praktijkervaring moet beschikken. Maar zelfs als deze bepaling het zou toelaten dat de periode van twee jaar praktijkervaring ook geldt als de aanvrager een aan een erkende basisopleiding gelijkwaardige opleiding heeft genoten, dan kan dit [appellant] niet baten. De minister heeft zich, zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld, terecht op het standpunt gesteld dat zowel de opleiding die [appellant] heeft genoten bij het ROC als de verkorte opleiding bij het Vaktechnisch Opleidingscentrum Fokker BV, ook tezamen bezien, niet gelijkwaardig zijn aan een erkende basisopleiding. Ter zitting van de Afdeling heeft de minister hierover toegelicht dat de verkorte opleiding bij het Vaktechnisch Opleidingscentrum weliswaar een aan de erkende basisopleiding gelijkwaardig theoretisch deel kent, maar dat bij de beide opleidingen het vereiste praktijkgedeelte ontbreekt. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het standpunt van de minister, gelet op de eisen waaraan een erkende basisopleiding moet voldoen, juist is.
4.2.3. Dit betekent dat [appellant] moet beschikken over drie jaar praktijkervaring met onderhoud van in bedrijf zijnde luchtvaartuigen voor de afgifte van een onderhoudslicentie.
b) De praktijkervaring die [appellant] aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd
4.3. Zoals uit overweging 4.1 volgt, stelt bijlage III (Deel 66) bij de Verordening ook eisen aan de inhoud van de praktijkervaring. Eén van die eisen is dat de praktijkervaring betrekking moet hebben op een representatieve doorsnede van de onderhoudswerkzaamheden aan luchtvaartuigen. In de ‘acceptable means of compliance’ van EASA staat - vrij vertaald en voor zover in deze zaak relevant - dat het moet gaan om ervaring die ziet op een breed scala aan taken in termen van lengte, complexiteit en variëteit. Bovendien moet het gaan om ervaring gericht op de echte onderhoudsomgeving. In het Handboek staat hierover vermeld dat praktijkervaring voor de B1 bevoegdheid ervaring is in regulier onderhoud aan de constructie van het vliegtuig, de motor, mechanische systemen, elektrische systemen en de vervanging van line replaceable units. De minister heeft nog toegelicht dat hij de praktijkervaring beoordeelt in het licht van de bevoegdheden die de houder van een onderhoudslicentie heeft. Op grond van 66.A.20, onder a, tweede lid, van bijlage III (Deel 66) bij de Verordening, mag de houder van een onderhoudslicentie van categorie B1 onderhoud verrichten aan de vliegtuigconstructie, de motoren en de mechanische en elektrische systemen van het luchtvaartuig en mag hij bepaalde werkzaamheden aan avionicasystemen verrichten.
4.3.1. [appellant] heeft zijn praktijkervaring inzichtelijk gemaakt met een ‘Praktijk Logboek Onderhoudstechnicus Basis bevoegdheid’. Verder heeft hij een aantal verklaringen overgelegd van voormalige werkgevers. Het gaat om verklaringen van AIP Services, Aero High professionals, Aviation Power en van Haitec. De verklaringen zien op ervaring opgedaan in de jaren 2012 tot en met 2019. Daarnaast heeft hij een stageverklaring van Aircraft Component Services overgelegd. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de minister het standpunt heeft mogen innemen dat de praktijkervaring die [appellant] aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd geen betrekking heeft op een representatieve doorsnede van de onderhoudswerkzaamheden aan luchtvaartuigen. Wat betreft het logboek heeft de minister gesteld dat het is ingedeeld in een aantal hoofdstukken, waarbij de taken en vaardigheden voor elk van die hoofdstukken zijn omschreven. Voor de beoordeling van een aanvraag kijkt de minister of binnen elk van die hoofdstukken een variëteit aan taken is verricht. Uit het logboek van [appellant] volgt dat hij niet binnen elk hoofdstuk ervaring heeft opgedaan. De rechtbank heeft in dit kader terecht bij haar oordeel betrokken dat in het logboek onderhoudswerkzaamheden aan bijvoorbeeld de motoren ontbreken. [appellant] heeft dit oordeel weersproken door te wijzen op de stageverklaring, die de minister volgens hem ten onrechte niet heeft betrokken bij zijn beoordeling. De Afdeling gaat hier niet in mee. Nog afgezien van het feit dat de stageverklaring ziet op werkzaamheden verricht in de periode van 20 november 2006 tot en met 7 juli 2007, dus langer dan tien jaar geleden, gaat het om werkzaamheden verricht binnen de componenten shop. De minister heeft toegelicht dat in de componenten shop aan losse vliegtuigonderdelen wordt gewerkt. Daarmee is de praktijkervaring niet opgedaan met onderhoud van in bedrijf zijnde luchtvaartuigen, zoals 66.A.30, onder a, eerste lid, van bijlage III (Deel 66) bij de Verordening vereist. Wat betreft de bij de aanvraag overgelegde verklaringen heeft de minister gesteld dat alleen de verklaring die ziet op de recentere praktijkervaring opgedaan in 2019 een meer divers beeld geeft. De overige verklaringen zien uitsluitend op werkzaamheden gerelateerd aan de cabine. De minister heeft daar nog aan toegevoegd dat de overgelegde verklaringen summier zijn en geen omschrijving geven van de volledige werkzaamheden. Dat geldt volgens de minister ook voor de in hoger beroep overgelegde verklaringen die zien op werkzaamheden verricht in 2012. Die verklaringen zijn bovendien afkomstig van het detacheringsbureau en niet van het onderhoudsbedrijf. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de minister, gelet op de overgelegde informatie over de praktijkervaring bezien in het licht van de eisen die aan die praktijkervaring worden gesteld, de weigering van de onderhoudslicentie in zijn besluit van 24 december 2019 voldoende heeft gemotiveerd.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.1. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Grimbergen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2022
581
BIJLAGE
Verordening (EU) nr. 1321/2014 van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen
Artikel 5
1. Certificeringspersoneel is gekwalificeerd in overeenstemming met de bepalingen van bijlage III (deel 66), uitgezonderd de bepalingen in de punten M.A.606(h), M.A.607(b), M.A.801(d) en M.A.803 van bijlage I (deel M) en in punt 145.A.30(j) en aanhangsel IV bij bijlage II (deel 145).
[…].
Artikel 6
1. Organisaties die personeel opleiden, zoals vermeld in artikel 5, krijgen overeenkomstig bijlage IV (deel 147)
toestemming om:
(a) erkende basisopleidingen te organiseren, en/of
[…].
Artikel 9
1. Het Agentschap ontwikkelt aanvaardbare wijzen van naleving die bevoegde autoriteiten, organisaties en personeel kunnen gebruiken om aan te tonen dat ze voldoen aan de bepalingen van de bijlagen bij deze verordening.
[…].
Bijlage III (Deel 66)
[…].
66.A.3 Categorieën en subcategorieën van bewijzen van bevoegdheid
Bewijzen van bevoegdheid voor onderhoud van luchtvaartuigen omvatten de volgende categorieën en, voor zover van toepassing, subcategorieën en systeembevoegdverklaringen:
a) Categorie A, onderverdeeld in de volgende subcategorieën:
- A1 Vleugelvliegtuigen turbine;
- A2 Vleugelvliegtuigen zuiger;
- A3 Helikopters turbine;
- A4 Helikopters zuiger.
b) Categorie B1, onderverdeeld in de volgende subcategorieën:
- B1.1 Vleugelvliegtuigen turbine;
- B1.2 Vleugelvliegtuigen zuiger;
- B1.3 Helikopters turbine;
- B1.4 Helikopters zuiger.
[…].
66.A.20 Bevoegdheden
a) De volgende bevoegdheden zijn van toepassing:
1. Een onderhoudslicentie van categorie A machtigt de houder tot het afgeven van certificaten van vrijgave voor gebruik na klein lijnonderhoud en reparatie van eenvoudige defecten voor zover dit valt binnen de grenzen van werkzaamheden die specifiek zijn vermeld in de licentie als bedoeld in punt 145.A.35 van bijlage II (deel 145). De certificeringsbevoegdheid is beperkt tot werkzaamheden die de houder zelf heeft uitgevoerd in de onderhoudsorganisatie die de certificeringsautorisatie heeft afgegeven.
2. Een onderhoudslicentie van categorie B1 machtigt de houder tot het afgeven van certificaten van vrijgave voor gebruik en het optreden als ondersteunend personeel van categorie B1 voor het volgende:
- onderhoud aan de vliegtuigconstructie, de motoren en de mechanische en elektrische systemen van het luchtvaartuig;
- werkzaamheden aan avionicasystemen waarbij slechts eenvoudige tests nodig zijn om de luchtwaardigheid aan te tonen en waarbij geen probleemoplossing vereist is.
Categorie B1 omvat de bijbehorende subcategorie A.
[…].
66.A.30 Vereiste basiservaring
a) Een aanvrager van een onderhoudslicentie dient te beschikken over:
[…].
2. voor categorie B2 en subcategorieën B1.1 en B1.3:
i) vijf jaar praktijkervaring met onderhoud van in bedrijf zijnde luchtvaartuigen indien de aanvrager geen voorafgaande en relevante technische opleiding heeft genoten, of
ii) drie jaar praktijkervaring met onderhoud van in bedrijf zijnde luchtvaartuigen en voltooiing van een door de bevoegde autoriteit als relevant beschouwde opleiding als geschoolde arbeidskracht in een technisch vak, of
iii) twee jaar praktijkervaring met onderhoud van in bedrijf zijnde luchtvaartuigen en voltooiing van een overeenkomstig bijlage IV (deel 147) erkende basisopleiding.
[…]
c) De ervaring moet praktisch van aard zijn en moet betrekking hebben op een representatieve doorsnede van de onderhoudswerkzaamheden aan luchtvaartuigen.
d) Minstens één jaar van de vereiste ervaring dient te bestaan uit recente ervaring met onderhoud aan luchtvaartuigen van de categorie/subcategorie waarvoor de aanvankelijke onderhoudslicentie wordt aangevraagd. Voor latere toevoegingen van categorieën/subcategorieën aan een bestaande onderhoudslicentie mag de bijkomend vereiste recente onderhoudservaring minder dan een jaar bedragen, maar moet deze minstens drie maanden bedragen. Welke ervaring vereist is, is afhankelijk van het verschil tussen de categorie/subcategorie waarvoor men reeds een bewijs bezit en die waarvoor een aanvraag wordt ingediend. De bijkomende ervaring moet representatief zijn voor de aangevraagde nieuwe categorie/subcategorie van het bewijs.
[…].
f) De ervaring moet zijn opgedaan in de tien jaar voorafgaand aan de aanvraag van een onderhoudslicentie dan wel de toevoeging van een categorie of subcategorie aan een dergelijk bewijs.
Bijlage IV (Deel 147)
147.A.200 De erkende basisopleiding
a) De erkende basisopleiding moet bestaan uit theorieonderricht, een theorie-examen, praktijkonderricht en een praktijkexamen.
[…].
Aanhangsel I
Duur basisopleidingen
De minimale duur van een complete basisopleiding is als volgt:
Basisopleiding
Duur in uren
Percentage theorielessen
[…]
[…]
[…]
B1.1
2.4
50 tot 60
[…]
[…]
[…]
AMC 66.A.30(a)
[…].
4. Maintenance experience on operating aircraft:
[…].
Online Handboek Part-66 AML
[…]
Voor de B1 bevoegdheid is dit ervaring in regulier onderhoud aan de constructie van het vliegtuig, de motor, mechanische systemen, elektrische systemen en de vervanging van line replaceable units. De ervaring moet vergelijkbaar zijn met basis praktijkervaring opgedaan in een Part-145 vliegtuigonderhoudsbedrijf.
[…].