ECLI:NL:RVS:2022:1660
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen bewaring vreemdeling en verzoek om voorlopige voorziening
Op 10 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling was op 14 april 2022 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had op 29 april 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De redenen hiervoor zijn dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De voorzieningenrechter heeft de vreemdeling er tevens op gewezen dat hij bij de rechtbank beroep kan instellen tegen het voortduren van de bewaring, zoals bepaald in artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 juni 2022.