ECLI:NL:RVS:2022:1681

Raad van State

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
202005792/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep inzake afwijzing aanvragen computerapparatuur door TU Eindhoven

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 september 2020, waarin het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk werd verklaard. De zaak betreft de afwijzing door de Technische Universiteit Eindhoven (TU Eindhoven) van twee aanvragen van [appellant] voor de aanschaf van computerapparatuur, ingediend op 30 en 31 mei 2018. De TU Eindhoven heeft deze aanvragen afgewezen bij besluit van 12 september 2018, aangevuld op 21 september 2018, omdat er geen deugdelijke motivering was voor de aanschaf van de gevraagde apparatuur en omdat [appellant] na 1 juni 2017 geen aanspraak meer kon maken op de nadere rechtspositionele regeling die op 14 mei 2012 was gesloten.

De rechtbank heeft het bezwaar van [appellant] tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarna [appellant] hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 17 februari 2022 is gebleken dat de Raad van State onbevoegd is om over het hoger beroep te oordelen, omdat het geschil betrekking heeft op de rechtspositionele verhoudingen in het ambtenarenrecht. De Centrale Raad van Beroep is hiervoor de bevoegde rechter. De Raad van State heeft daarom besloten het hoger beroep door te zenden aan de Centrale Raad van Beroep.

De Raad van State heeft bepaald dat de TU Eindhoven geen proceskosten hoeft te vergoeden en dat het griffierecht van € 265,00 dat door [appellant] is betaald voor het hoger beroep, door de griffier van de Raad van State aan [appellant] moet worden terugbetaald.

Uitspraak

202005792/1/A2.
Datum uitspraak: 15 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 10 september 2020 in zaak nr. 19/2004 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van bestuur van de Technische Universiteit Eindhoven (hierna: de TU Eindhoven)
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2018, aangevuld op 21 september 2018, heeft de TU Eindhoven twee aanvragen van [appellant] voor de aanschaf van computerapparatuur afgewezen.
Bij besluit van 5 april 2019 heeft de TU Eindhoven het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 september 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De TU Eindhoven heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P. Le Heux, advocaat te Amsterdam, en de TU Eindhoven, vertegenwoordigd door mr. M.E. Lips en mr. N. Muslem, advocaten te Amsterdam, en R.C. van der Drift, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 14 mei 2012 is tussen de TU Eindhoven en [appellant] een nadere rechtspositionele regeling gesloten. [appellant] was van 1 juni 2012 tot en met 31 mei 2017 aangesteld bij de TU Eindhoven als persoonlijk hoogleraar aan de faculteit wiskunde en informatica. [appellant] bracht daarbij een vici-subsidie van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) in.
2.       Op 30 mei 2018 heeft [appellant] bij de TU Eindhoven een verzoek ingediend om computerapparatuur aan te schaffen ten laste van de Vici-subsidie (verzoek I van ruim € 58.000,00). Op 31 mei 2018 heeft [appellant] bij de TU Eindhoven een verzoek ingediend om daarnaast nog (andere) computerapparatuur aan te schaffen ten laste van eigen middelen van de TU Eindhoven (verzoek II van bijna € 46.000,00). In beide verzoeken verwijst [appellant] naar de nadere rechtspositionele regeling van 14 mei 2012.
3.       Bij besluit van 12 september 2018, aangevuld op 21 september 2018, heeft de TU Eindhoven de twee aanvragen van [appellant] voor de aanschaf van computerapparatuur afgewezen. Verzoek I is afgewezen omdat geen deugdelijke motivering is gegeven voor de aanschaf van de gevraagde apparatuur. Verzoek II is afgewezen omdat [appellant] na 1 juni 2017 geen aanspraak meer kon maken op de nadere rechtspositionele regeling.
4.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het hoger beroep van [appellant] is tegen dit oordeel gericht.
5.       De Afdeling stelt vast dat zij onbevoegd is over het hoger beroep te oordelen. Ter zitting bij de Afdeling is gebleken dat het hier een geschil betreft dat ziet op (de rechtspositionele verhoudingen in) het ambtenarenrecht. De Centrale Raad van Beroep is hiervoor de bevoegde rechter. Daarom ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het hoger beroep door te zenden aan de Centrale Raad van Beroep.
6.       De TU Eindhoven hoeft geen proceskosten te vergoeden.
7.       Redelijke toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetaalt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep van [appellant] kennis te nemen;
II.       bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 265,00 voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Schueler
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2022
85-921