ECLI:NL:RVS:2022:1789

Raad van State

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
202203054/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 23 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een asielzaak. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 15 april 2022 besluiten genomen om de aanvragen van twee vreemdelingen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willigen. De rechtbank Den Haag had op 22 april 2022 de beroepen van de vreemdelingen tegen het niet tijdig nemen van besluiten op hun asielaanvragen gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een dwangsom had verbeurd van € 1.442,00 en dat hij binnen acht weken na de uitspraak alsnog besluiten moest nemen. Tevens werd bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,00 per dag verbeurde voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500,00.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de staatssecretaris geen spoedeisend belang heeft aangetoond dat zou rechtvaardigen dat de uitspraak van de rechtbank niet uitgevoerd hoeft te worden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de uitvoering van de uitspraak geen gevolgen heeft die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden en dat de staatssecretaris op 15 april 2022 al besluiten had genomen op de aanvragen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202203054/2/V2.
Datum uitspraak: 23 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 22 april 2022 in zaken nrs. NL22.2555 en NL22.3264 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluiten van 15 april 2022 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd.
Bij uitspraak van 22 april 2022 heeft de rechtbank de door de vreemdelingen ingestelde beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten op hun asielaanvragen, gegrond verklaard. Verder heeft de rechtbank het met besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris aan de vreemdelingen een dwangsom heeft verbeurd van € 1.442,00 en dat hij binnen acht weken na verzending van de uitspraak alsnog besluiten op de aanvragen neemt. De rechtbank heeft daarnaast bepaald dat de staatssecretaris aan de vreemdelingen een dwangsom verbeurt van € 100,00 voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdelingen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris, in ieder geval, tot het moment van het sluiten van het onderzoek ter zitting op 7 april 2022, geen besluit op de asielaanvragen heeft genomen en dat daarmee vaststaat dat verweerder niet tijdig op de asielaanvragen heeft beslist. De vreemdelingen hebben de staatssecretaris tijdig in gebreke gesteld.
2.       De staatssecretaris verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
3.       Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdelingen naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening. Uitvoering van de uitspraak heeft geen gevolgen die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt. De voorzieningenrechter vindt verder van belang dat uitvoering van de uitspraak van de staatssecretaris geen onevenredige inspanning vergt. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter in het bijzonder dat de staatssecretaris op 15 april 2022 al besluiten op de aanvragen heeft genomen en dat hij geen ander spoedeisend belang heeft gesteld dan het verbeuren van een dwangsom.
4.       Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek af;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
w.g. Baldinger
voorzieningenrechter
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2022
897