ECLI:NL:RVS:2022:184

Raad van State

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
202103844/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing herziening verblijfsvergunning en inreisverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van een eerder besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 6 april 2017, betrof de intrekking van de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en de uitvaardiging van een zwaar inreisverbod. De vreemdeling heeft op 4 december 2018 een verzoek ingediend om herziening van dit besluit, dat door de staatssecretaris werd opgevat als een verzoek om opheffing van het inreisverbod, maar dit verzoek werd afgewezen.

De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, heeft zich op 26 februari 2020 onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep van de vreemdeling tegen het niet beslissen op zijn herzieningsverzoek en heeft het beroep doorgezonden naar de staatssecretaris om als bezwaar te worden behandeld. Op 31 maart 2020 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft op 21 mei 2021 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Köse, hoger beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft in de procedure laten weten dat de vreemdeling met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) Nederland heeft verlaten. De vreemdeling heeft op 19 november 2021 een vertrekverklaring ondertekend, waarmee hij instemde met de beëindiging van de verblijfsrechtelijke procedures. Hierdoor heeft de vreemdeling geen belang meer bij een beoordeling van het hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202103844/1/V2.
Datum uitspraak: 20 januari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 21 mei 2021 in zaak nr. 20/3466 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2018 heeft de staatssecretaris een verzoek van de vreemdeling om herziening van het besluit van 6 april 2017, waarbij hij de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd heeft ingetrokken en een zwaar inreisverbod tegen hem heeft uitgevaardigd, oorspronkelijk opgevat als een verzoek om opheffing van dat zware inreisverbod en dat verzoek afgewezen.
Bij uitspraak van 26 februari 2020 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep van de vreemdeling tegen het niet beslissen op zijn verzoek om herziening en dit beroep aan de staatssecretaris doorgezonden om als bezwaar te behandelen.
Bij besluit van 31 maart 2020 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 4 december 2018 door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 mei 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Köse, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris heeft de Afdeling laten weten dat de vreemdeling met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) uit Nederland is vertrokken. Met de ondertekening van de vertrekverklaring op 19 november 2021 heeft de vreemdeling ermee ingestemd dat de verblijfsrechtelijke procedures worden beëindigd. Daarom heeft de vreemdeling geen belang bij een beoordeling van het hoger beroep.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2022
915