Uitspraak
Datum uitspraak: 6 juli 2022
BESTUURSRECHTSPRAAK
appellant,
lid van de enkelvoudige kamer
griffier
Raad van State
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Hilversum om een omgevingsvergunning te verlenen voor de uitbreiding van een bijgebouw op zijn perceel. Het college had op 6 juni 2019 besloten om de omgevingsvergunning te weigeren, omdat de uitbreiding in strijd was met het bestemmingsplan 'Noordwestelijk Villagebied'. [appellant] was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het college van het bestemmingsplan had moeten afwijken.
De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 26 april 2021 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde [appellant] aan dat de weigering van de omgevingsvergunning in strijd was met de rechtszekerheid, omdat hij eerder een vergunning had gekregen voor het plaatsen van een dak op het bijgebouw. Tijdens de zitting op 8 april 2022 was [appellant] niet aanwezig, maar zijn rechtsbijstandsverlener had verzocht om uitstel, wat werd afgewezen.
De Afdeling oordeelde dat het college terecht had geweigerd om van het bestemmingsplan af te wijken. De belangenafweging die het college had gemaakt, was volgens de Afdeling juist. De financiële gevolgen voor [appellant] waren niet voldoende om de weigering te rechtvaardigen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van een toezegging door het college dat de omgevingsvergunning zou worden verleend voor de uitbreiding, omdat de eerder verleende vergunning niet op dezelfde uitbreiding betrekking had. De beslissing van de Afdeling was dat het hoger beroep ongegrond was en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.