ECLI:NL:RVS:2022:1903

Raad van State

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
202106696/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing subsidieaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht voor Stichting Frisse Oren

Op 6 juli 2022 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van een subsidieaanvraag door de Stichting Frisse Oren, die zich richt op het maken van muziektheater voor kinderen. De aanvraag om een meerjarige subsidie van € 100.000 per jaar, op basis van de Cultuurnota 2021-2024, werd door het college afgewezen op grond van adviezen die de artistieke en zakelijke kwaliteit van de aanvraag als onvoldoende beoordeelden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom de artistiek-inhoudelijke kwaliteit als onvoldoende was beoordeeld en dat het advies van de adviescommissie niet deugdelijk was. In het hoger beroep betoogde het college dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het advies onvoldoende was gemotiveerd. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college onvoldoende inzicht had gegeven in de motivering van het advies en dat de beoordeling van de aanvraag niet voldeed aan de vereisten van zorgvuldigheid. De Raad van State oordeelde dat het college een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, waarbij het advies van de adviescommissie beter gemotiveerd moest worden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en transparante beoordeling van subsidieaanvragen in het kader van de culturele sector.

Uitspraak

202106696/1/A2.
Datum uitspraak: 6 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 1 september 2021 in zaak nr. 20/4460 in het geding tussen:
Stichting Frisse Oren, gevestigd te Utrecht,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2020 heeft het college de aanvraag van de stichting om meerjarige subsidie op grond van de Cultuurnota 2021-2024 afgewezen.
Bij besluit van 16 november 2020 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 september 2021 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 november 2020 vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 22 november 2021 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw op het bezwaar beslist en dit bezwaar onder aanvulling van de motivering ongegrond verklaard.
De stichting heeft een zienswijze op het nieuwe besluit ingediend.
De stichting heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2022, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.C. Alblas, vergezeld van G.J. Henniphof en C. Labib, en de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde], vergezeld van [personen], zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.       Het wettelijk kader wordt gevormd door de Algemene Subsidieverordening gemeente Utrecht (hierna: de Subsidieverordening), de Beleidsregel Cultuurnota 2021-2024 ‘Kunst kleurt de stad’ (hierna: de Beleidsregel) en de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De toepasselijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2.       De stichting is voortgekomen uit drie ensembles van professionele musici die zijn getraind in theater- en bewegingsvaardigheden en beoogt om muziektheater voor kinderen te maken. De voorstellingen zijn bedoeld voor kinderen van zes maanden tot zes jaar en hun opvoeders. In de voorstellingen wordt geïmproviseerde of nieuw geschreven muziek gespeeld, waarbij non-verbaal fysiek en theatraal spel uitgangspunt is. De stichting ziet het als haar maatschappelijke taak om de allerkleinsten met cultuur in aanraking te laten komen en zodoende te laten groeien als mens.
Besluitvorming
3.       De stichting heeft aan de aanvraag haar Beleidsplan Frisse Oren ten grondslag gelegd. De aanvraag betreft een bedrag van € 100.000,00 per jaar, voor een periode van vier jaar.
4.       Het besluit van 9 juli 2020 is gebaseerd op een advies van de adviescommissie Cultuurnota 2021-2024. In dit advies heeft de adviescommissie zich ten aanzien van het beoordelingscriterium ‘Artistieke kwaliteit’ op het standpunt gesteld nog niet overtuigd te zijn van de spelkwaliteit van de musici. Volgens de commissie vormt de combinatie van muziekmaken en acteren voor de musici een flinke uitdaging. Gelet op de trainingen die worden gevolgd bij ‘Moving Academy for Performing Arts’, lijkt ook de stichting zich ervan bewust nog een kwaliteitsslag te moeten maken. De commissie heeft de artistiek-inhoudelijke visie als te mager beoordeeld. Ten aanzien van het beoordelingscriterium ‘Zakelijke kwaliteit’ heeft de adviescommissie zich op het standpunt gesteld dat het grootste deel van de doelen die de stichting zich stelt, niet realistisch is. De commissie acht het gestelde publieksbereik van 7.500 tot 10.000 bezoekers erg optimistisch en vindt opmerkelijk dat dit bereik niet leidt tot een stijging van de publieksinkomsten. Het marketing- en communicatieplan is te mager om een dergelijke publiekswerking te verklaren. Verder ontbreekt een strategisch plan voor de lange termijn, voorzien van structurele samenwerkingspartners. De commissie heeft de financieringsmix als onevenwichtig en daardoor risicovol beoordeeld. De eigen inkomsten van de stichting zijn bescheiden en de organisatie leunt goeddeels op subsidies van de gemeente Utrecht en het Fonds Podiumkunsten.
Het college heeft, gelet op dit advies, geoordeeld dat de aanvraag artistiek-inhoudelijk onvoldragen en zakelijk gezien te risicovol is.
Aangevallen uitspraak
5.       De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om eraan te twijfelen dat de commissie deskundig en allround bekend is met diverse kunstvormen en heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat alleen een musicus de muzikale kwaliteiten van de voorstellingen van de stichting kan beoordelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de artistiek-inhoudelijke kwaliteit als onvoldoende is beoordeeld. Onduidelijk is welke rol het bezoekverslag bij het advies heeft gespeeld. De uitleg van het college, dat dat verslag geen doorslaggevende rol heeft gespeeld en alleen zijdelings relevant is, heeft de rechtbank onvoldoende geacht. Het college heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waarom een voorstelling is bezocht als dat niet relevant was voor het advies en wat de waarde van dat bezoek is geweest voor het advies en het bestreden besluit. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat, als de subsidieaanvraag hoofdzakelijk is beoordeeld aan de hand van het beleidsplan, het college onvoldoende heeft gemotiveerd op welke delen van het beleidsplan de conclusie in het advies over de artistiek-inhoudelijke kwaliteit is gebaseerd. De rechtbank heeft voorts overwogen dat, hoewel het college niet is gebonden aan een besluit van het Fonds Podiumkunsten, opmerkelijk is dat dat fonds tot toekenning van subsidie is gekomen.
De rechtbank heeft verder overwogen dat in het advies ook onvoldoende is gemotiveerd waarom de financieringsmix te onevenwichtig en risicovol is en waarom de te verwachten publieksaantallen onvoldoende zijn onderbouwd. In het advies is verder niet kenbaar betrokken dat in het beleidsplan een aantal samenwerkingsverbanden zijn vermeld en een visie voor de lange termijn is opgenomen. Ook is in het advies niet uiteengezet waarom die samenwerkingsverbanden als onvoldoende moeten worden beoordeeld. De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat het college niet van de juistheid van het advies heeft kunnen en heeft het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en het daarbij te betrekken advies van een deugdelijke motivering te voorzien.
Hogerberoepsgronden
6.       Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het advies op zowel het criterium ‘Artistieke kwaliteit’ als het criterium ‘Zakelijke kwaliteit’ onvoldoende deugdelijk gemotiveerd en inzichtelijk is en dat het op dat advies gebaseerde besluit daarom niet in stand kan blijven. De rechtbank heeft ten onrechte de nadere toelichting in het verweerschrift niet in de beoordeling betrokken. In het verweerschrift heeft het college op verschillende punten een nadere toelichting gegeven op het advies. Ook is een aanvullende toelichting van de commissie bij het besluit betrokken. De rechtbank had, als zij van oordeel was dat het besluit onvoldoende was gemotiveerd, op grond van de toelichting in het verweerschrift alsnog met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit in stand moeten laten. Voorts heeft de rechtbank niet onderkend dat sprake is van een subsidietender en ten onrechte geoordeeld dat het college de stichting opnieuw moet horen. Deze opdracht tast het uitgangspunt van gelijkheid van de deelnemers aan de tenderprocedure aan. Aan geen enkele aanvrager is de mogelijkheid geboden om de betrokken aanvraag in een hoorzitting mondeling toe te lichten. Het college mocht bij de beoordeling van de subsidieaanvragen enkel uitgaan van de betrokken aanvraag en de daarbij behorende stukken zoals die voor de sluitingsdatum zijn ingediend. Verder maakt de toekenning van een subsidie door het Fonds Podiumkunsten aan de stichting geen onderdeel uit van de aanvraag. Bovendien hoeft een besluit van het Fonds Podiumkunsten op basis van het beleid van dat Fonds niet te worden betrokken of van invloed te zijn op de toetsing door het college van een subsidieaanvraag aan haar eigen beleid. Daarnaast diende de rechtbank enkel te beoordelen of het college het besluit in redelijkheid heeft kunnen baseren op het advies. Het college mocht in beginsel uitgaan van het advies zolang de overwegingen en conclusies begrijpelijk zijn en geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. Ook heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het toetsingscriterium ‘Artistiek inhoudelijke kwaliteit’ niet deugdelijk is gemotiveerd. Het college heeft de rol van het bezoekverslag toegelicht. Voor een zo compleet mogelijk beeld zijn, zo volgt uit het beleid, eerdere adviezen, visitatierapporten en activiteitenverslagen als bron van informatie bij de beoordeling betrokken. Overigens heeft de adviescommissie het bezoekverslag ook uit zorgvuldigheid bij de beoordeling van de aanvraag betrokken. In dit geval heeft het bezoekverslag het beeld bevestigd dat het beleidsplan te weinig aanknopingspunten bevat voor het vakmanschap van het theatrale spel. Dat de adviseur een bezoekverslag heeft gemaakt van een try out-voorstelling is niet van belang, aangezien van de adviseur mag worden verwacht dat deze kan inschatten wat de te verwachten kwaliteit is. Voor zover de rechtbank heeft overwogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd op welke delen van het door de stichting overgelegde beleidsplan de conclusie van het advies over de artistiek inhoudelijke kwaliteit is gebaseerd, heeft de stichting over het vakmanschap van het theatrale spel in het beleidsplan geen uitleg gegeven. Wegens het ontbreken daarvan is de adviescommissie niet overtuigd geraakt van het vakmanschap en de spelkwaliteit. De rechtbank had op grond van een terughoudende toets tot de conclusie moeten komen dat er geen concreet aanknopingspunt is voor de onjuistheid van het advies van de commissie.
Ook heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het toetsingscriterium ‘Zakelijke kwaliteit’ niet deugdelijk is gemotiveerd. Het oordeel, dat de financieringsmix van de stichting niet wezenlijk verschilt van die van andere cultuurgroepen, is niet gemotiveerd en vormt geen concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid van het advies. Dat het door de adviescommissie ingenomen standpunt ten aanzien van de te verwachten publieksaantallen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is onderbouwd, kan het college evenmin volgen.
6.1.    Indien een bestuursorgaan zich bij zijn besluitvorming laat adviseren door een deskundige, geldt als algemeen uitgangspunt dat het bestuursorgaan op het advies van de deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat de betrokkene over het advies heeft aangevoerd. In de uitspraak van 9 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1233) heeft de Afdeling, onder verwijzing naar de rechtspraak van de Afdeling op het gebied van (kunst)subsidies, overwogen dat het erom gaat dat aan de subsidieaanvrager in voldoende mate inzicht wordt verschaft in de gedachtengang die aan het gevolgde advies ten grondslag ligt. De aard van artistieke kwaliteitsoordelen brengt met zich dat de bestuursrechter de adviezen van de adviescommissie slechts in beperkte mate kan toetsen. Bij het toekennen van subsidie op grond van de Beleidsregel en bij de waardering van een aanvraag komt het college op grond van de artikelen 9 en 10 van de Beleidsregel beslissingsruimte toe.
6.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het advies van de adviescommissie wat de artistiek-inhoudelijke kwaliteit betreft niet voldoende inzichtelijk en concludent is. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet duidelijk is wat de precieze waarde van het bezoek door een commissielid en het daarover uitgebrachte bezoeksverslag is geweest bij de totstandkoming van het advies en het besluit. In het advies zijn de rol en de relevantie van bezoek niet toegelicht. De toelichting van het college, dat het bezoek niet doorslaggevend is geweest voor de beoordeling van de aanvraag, heeft de rechtbank, mede gezien het verslag in het dossier van een bezoek aan een voorstelling van de stichting, terecht onvoldoende bevonden. Verder heeft de adviescommissie niet vermeld op welke delen van het beleidsplan haar oordeel is gebaseerd, dat zij niet overtuigd is van de spelkwaliteit. De conclusie van de adviescommissie, dat de stichting, gezien de trainingen die bij Moving Academy for Performing Arts worden gevolgd, zich ervan bewust is dat nog een kwaliteitsslag moet worden gemaakt, is niet toegelicht. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de trainingen ook kunnen zijn bedoeld om de bestaande vaardigheden te onderhouden of om een op zichzelf toereikende artistiek inhoudelijk niveau aan spelkwaliteit verder te verhogen. Evenmin heeft de adviescommissie, gelet op de artistieke uitgangspunten die de stichting in het beleidsplan heeft vermeld, niet toegelicht wat zij ten aanzien van de artistieke keuzes van het klank- of bewegingstheater nog mist. Het college kan worden gevolgd in haar standpunt, dat zij niet gebonden is aan het besluit van het Fonds Podiumkunsten tot toekenning van subsidie. Maar de rechtbank heeft dit ook met zoveel woorden overwogen en het alleen opmerkelijk geacht dat het Fonds Podiumkunsten op basis van dezelfde criteria tot een andere beoordeling  is gekomen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door de adviescommissie getrokken conclusie ten aanzien van de artistiek inhoudelijke kwaliteit onvoldoende in het advies is onderbouwd. Met dit oordeel heeft de rechtbank de grenzen van de rechterlijke toetsing niet overschreden.
6.3.    Daarnaast heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het advies van de adviescommissie wat de zakelijke kwaliteit betreft niet voldoende inzichtelijk en concludent is. De commissie heeft zich op het standpunt gesteld, dat de te verwachten publieksaantallen niet realistisch zijn, maar in het advies is dit standpunt niet gemotiveerd. De stichting heeft erop gewezen dat haar doelgroep niet anders is dan in voorgaande jaren. De publieksaantallen zijn gebaseerd op de historische bezoekersaantallen van de drie ensembles afzonderlijk, waaruit de stichting is voortgekomen. De commissie is er verder, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, aan voorbijgegaan dat in het beleidsplan een aantal samenwerkingsverbanden is vermeld, evenals een lange termijnvisie. Dat structurele samenwerkingspartners ontbreken is dus onjuist en de adviescommissie heeft ook niet gemotiveerd waarom de vermelde samenwerkingsverbanden niet zouden voldoen. Tot slot is de adviescommissie ten onrechte niet ingegaan op de stelling van de stichting, dat de financieringsmix niet wezenlijk verschilt van die van andere cultuurgroepen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door de adviescommissie getrokken conclusie ten aanzien van de zakelijke kwaliteit, onvoldoende is onderbouwd. Ook met dit oordeel heeft de rechtbank de grenzen van de rechterlijke toetsing niet overschreden.
6.4.    De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat het advies dat ten grondslag ligt aan de besluitvorming onvoldoende deugdelijk gemotiveerd en inzichtelijk is. De beoordeling van het bezwaar vergde een deugdelijker motivering door de adviescommissie. De rechtbank heeft geen aanleiding hoeven zien om zelf in de zaak te voorzien. Voorts volgt de Afdeling de stelling van het college niet, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat sprake is van een subsidietender en ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de stichting opnieuw moest horen voor een toelichting te vragen op delen van het beleidsplan. Uit artikel 9 van de Beleidsregel volgt dat elke aanvraag op zich aan de criteria ‘Artistiek inhoudelijke kwaliteit’ en ‘Zakelijke kwaliteit’, moet worden getoetst. Als aan deze twee criteria is voldaan, komt de commissie aan de hand van het criterium ‘Betekenis voor de stad’, tot een rangschikking. Het voldoen aan de eerste twee criteria is enkel voorwaarde om mee te kunnen doen aan de rangschikking die wordt bepaald op grond van het derde criterium. Bij het beoordelen van de artistiek inhoudelijke kwaliteit en de zakelijke kwaliteit is dus geen sprake van een subsidietenderprocedure. De slotsom is dat rechtbank heeft mogen oordelen dat het college, indien nodig, de stichting opnieuw moest horen.
6.5.    Het betoog faalt.
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
Nieuw besluit op bezwaar
8.       Bij het besluit van 22 november 2021 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw op het bezwaar beslist. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van het geding.
9.       Aan het besluit van 22 november 2021 heef het college een aanvullend advies van de adviescommissie Cultuurnota 2021-2024 ten grondslag gelegd.
10.     De adviescommissie heeft ten aanzien van het theatrale karakter van de voorstellingen nader toegelicht dat in het beleidsplan een uitleg ontbreekt over het theatrale en fysieke aspect. ‘Theatraal’ en ‘fysiek’ zijn woorden die telkens worden herhaald, maar niet worden uitgediept. Van het theatrale spel kan de adviescommissie zich geen voorstelling maken vanuit het beleidsplan. Het beleidsplan overtuigde de commissie niet van het vakmanschap van het gezelschap op dit gebied. Het bezoekverslag heeft dit beeld van de adviescommissie bevestigd. De adviescommissie stelt zich op het standpunt dat in het beleidsplan te weinig uitleg wordt gegeven over het theatrale aspect en welke doelen hier door de stichting worden gesteld. Ten aanzien van de artistieke visie heeft de adviescommissie nader toegelicht dat de stichting geen artistieke context heeft vermeld waarin de voorstellingen plaatsvinden. De adviescommissie mist de waarden van waaruit een voorstelling met muziek en fysiek theatraal spel wordt gemaakt. Volgens de adviescommissie ontbreekt een artistieke visie op decor, op makers en op thematiek. Verder heeft de adviescommissie ten aanzien van de financieringsmix nader toegelicht dat de verhouding tussen het gevraagde bedrag, de geschetste activiteiten en het geprognotiseerd resultaat scheef gaat. De commissie verwacht bij de toekenning van een substantieel bedrag aan subsidie dat een toename in activiteiten, bereik en publieksinkomsten plaatsvindt. Het gebrek aan reflectie hierop door de stichting maakt de financieringsmix risicovol. De adviescommissie heeft verder onderkend dat in de aanvraag een stijging van publieksinkomsten is geschetst, maar niet ten opzichte van de voorgaande jaren. Een stijging van de publieksinkomsten mag worden verwacht als het totale bedrag van de omzet van de stichting sterk groeit door toename van structurele publieke fondsen. Daarnaast is de adviescommissie, gelet op het marketingplan, niet overtuigd dat de geprognotiseerde publieksaantallen worden gehaald. De stichting wenst een publiek te bereiken dat nog niet vaak in aanraking is gekomen met kunst en cultuur en dat vraagt om andere en meer maatschappelijke samenwerkingspartners, die niet voorkomen in het marketingplan. De beschreven samenwerkingen zijn nog verkennend en hebben nog geen vorm gekregen. Ook zijn in het marketingplan geen visie en plan van aanpak vermeld over de wijze waarop de doelgroep wordt bereikt. Het marketingplan gaat vooral in op het bereiken van publiek voor open voorstellingen, maar niet op structurele samenwerkingen met partijen die daadwerkelijk voor een opschaling van de publieksaantallen kunnen zorgen.
Betoog stichting
11.     De stichting betoogt dat het college, in strijd met hetgeen de rechtbank heeft overwogen, de aanvraag niet opnieuw heeft beoordeeld. De  conclusie van de adviescommissie over de combinatie van muziek maken en acteren is overgenomen uit het bezoekverslag. Deze conclusie kan niet worden gebaseerd op het beleidsplan. Daarnaast heeft het college miskend dat spelkwaliteit alleen betrekking kan hebben op de kwaliteit van het daadwerkelijke theatrale spel op het podium. Spelkwaliteit valt niet uit het beleidsplan op te maken, maar alleen uit de voorstellingen zelf. Ook de toelichting van de adviescommissie dat het een verhaal mist dat het gezelschap wil overbrengen, is uit het bezoekverslag overgenomen. De stichting handhaaft de bezwaren die zij eerder heeft geuit ten aanzien van de zakelijke kwaliteit. De stijging van het publieksbereik is te verklaren uit het verleden, aangezien zij deze publieksaantallen al eerder heeft bereikt, zoals ook blijkt uit het beleidsplan, de subsidieaanvraag en de daarbij gevoegde bijlagen. Verder is haar voorstelling ‘Strek’ genomineerd voor een YAMaward, een internationale prijs voor gezelschappen die muziekvoorstellingen maken voor een jong publiek. Dit is dezelfde voorstelling die als try-out voorstelling door een lid van de adviescommissie is bezocht, op grond waarvan het college heeft beslist dat het vakmanschap wat de spelkwaliteit betreft niet aannemelijk is gemaakt. Het college heeft zich bij het nieuwe besluit op bezwaar ten onrechte op dit nieuwe advies gebaseerd.
11.1.  De rechtbank heeft aan het college de opdracht gegeven om een nieuw besluit op het bezwaar van de stichting te nemen en aan dat besluit een afdoende motivering ten grondslag te leggen. Anders dan de stichting betoogt, mocht het college een aanvullend advies van de adviescommissie aan het besluit ten grondslag leggen.
11.2.  De adviescommissie heeft in het aanvullende advies toereikend gemotiveerd waarom de spelkwaliteit op basis van het beleidsplan onvoldoende is bevonden. In het beleidsplan is de spelkwaliteit niet uitgediept en het ontbreken hiervan heeft de adviescommissie doen twijfelen aan het vakmanschap wat het fysieke en theatrale spel betreft. In het beleidsplan is niet onderbouwd dat de makers en het gezelschap beschikken over kwaliteiten met betrekking tot het theatrale spel. Uit het bezoekverslag van de try outvoorstelling is  gebleken dat de vertaling naar een theatrale voorstelling niet is geslaagd. Dat de voorstelling ‘Strek’ op basis van de try outvoorstelling die door een lid van de adviescommissie is bezocht, is genomineerd voor een YAMaward en daarmee volgens de stichting in brede kring op waardering kan rekenen, maakt niet dat niet van het bezoekverslag kan worden uitgegaan. Bij kunstsubsidies gaat het naar hun aard om subjectieve beoordelingen, waardoor voorstelbaar is dat die onderling kunnen verschillen. Het college heeft, in aanmerking genomen de terughoudende rechtelijke toetsing dienaangaande, voldoende aannemelijk gemaakt dat de conclusie over de spelkwaliteit is gebaseerd op het beleidsplan en de ondersteunende rol van het bezoekverslag voldoende toegelicht. Verder heeft de adviescommissie nader toegelicht dat de stichting weliswaar artistieke uitgangspunten in het beleidsplan heeft benoemd, maar niet is ingegaan op de artistieke context waarin de voorstellingen plaatsvinden. De commissie heeft erop gewezen dat een visie op decor, makers en thematiek ontbreekt. Het ontbreken daarvan heeft de commissie ertoe gebracht om de artistiek inhoudelijke kwaliteit als onvoldoende te beoordelen. De redenering die de commissie heeft gevolgd is naar het oordeel van de Afdeling inzichtelijk en de conclusies sluiten daarop aan. Dat leidt tot de slotsom dat het college zich mocht baseren op het advies en de artistiek inhoudelijke kwaliteit als onvoldoende mocht aanmerken. Dit betekent dat het college de aanvraag reeds op grond van het criterium ‘Artistiek inhoudelijke kwaliteit’ mocht afwijzen en de beoordeling van het criterium ‘Zakelijke kwaliteit’ geen bespreking meer behoeft.
11.3.  Het betoog faalt.
12.     Het van rechtswege ontstane beroep is ongegrond.
Slotsom
13.     Gelet op artikel 8:109, tweede lid, van de Awb wordt van het college griffierecht geheven.
14.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       verklaart het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 22 november 2021 ongegrond;
III.      bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht een griffierecht van € 541,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2022
705
BIJLAGE - Wettelijk kader
Algemene Subsidieverordening gemeente Utrecht
Artikel 8 Weigeringsgronden subsidies
De subsidie kan naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Awb genoemde gevallen (gedeeltelijk) worden geweigerd, als:
[…]
g. het verstrekken van subsidie niet past binnen het beleid van de gemeente Utrecht;
[…]
Beleidsregel Cultuurnota 2021-2024 ‘Kunst kleurt de stad’
Artikel 9 Beoordeling
De Adviescommissie Cultuurnota 2021-2024 zal beoordelen of aanvragen aan de drie criteria zoals genoemd in de Cultuurnota 2021-2024 ‘Kunst kleurt de stad’ voldoen. Dat zijn;
1. Artistiek inhoudelijke kwaliteit
2. Zakelijke kwaliteit
3. Betekenis voor de stad
Op de eerste twee criteria wordt elke aanvraag individueel getoetst. De beoordeling van de artistieke en zakelijke kwaliteit vormt het uitgangs- en vertrekpunt voor de integrale afweging door de kerncommissie. In de integrale afweging komt de kerncommissie aan de hand van het derde criterium "Betekenis voor de stad" tot een rangschikking.
1: Artistiek-inhoudelijke kwaliteit
Centraal staan de visie en missie van de organisatie en de concrete vertaling hiervan in een meerjarig activiteitenplan. Dit vormt de basis voor de beoordeling van de artistiek-inhoudelijke kwaliteit door de Adviescommissie Cultuurnota 2021-2024.
Waar het de artistieke output betreft wordt kwaliteit beoordeeld aan de hand van de (klassieke) kernbegrippen;
- vakmanschap;
- zeggingskracht en
- oorspronkelijkheid
De Adviescommissie Cultuurnota 2021-2024 kijkt voor de beoordeling van de inhoudelijke kwaliteit ook naar de betekenis van de organisatie in bredere context:
- de betekenis van de organisatie binnen het veld, de discipline of het genre;
- de betekenis voor het (potentiële) publiek of cultuurdeelnemers;
- het draagvlak voor de culturele organisatie;
- en de visie van de organisatie op inclusie
2: Zakelijke kwaliteit
Centraal staat hierbij of en hoe de organisatie in staat is om het meerjarig activiteitenplan op professionele wijze te realiseren. Daarin spelen de volgende aspecten een rol:
- de kwaliteit van bedrijfsvoering
- een realistische raming van kosten en inkomsten
- een sluitende begroting
- een evenwichtige financieringsmix
- de risico- en beheerstrategie bij afwijkende exploitatie
- de verhouding tussen het gevraagde bedrag, de activiteiten en het verwachte resultaat
- de marketing- en communicatiestrategie
- de toepassing van de Code Cultural Governance
- De toepassing van de Fair Practice code volgens het principe pas toe en leg uit. Voor instellingen in de BIS wordt daarbij het ‘knock-out criterium’ gehanteerd.
- (een visie op) duurzaamheid
[…]