ECLI:NL:RVS:2022:1936

Raad van State

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
202105911/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een eerdere uitspraak in bestuursrechtelijke procedure betreffende betaling aan [wederpartij] door het college van burgemeester en wethouders van Soest

Op 6 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door het college van burgemeester en wethouders van Soest, dat de schorsing vroeg van een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 augustus 2021. In die eerdere uitspraak werd het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard, waardoor een besluit van 15 oktober 2020 werd vernietigd en een primair besluit van 18 juni 2020 werd herroepen. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld tijdens een openbare zitting op 6 juli 2022, waarbij zowel het college als [wederpartij] vertegenwoordigd waren.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het college toezeggingen heeft gedaan met betrekking tot de betaling aan [wederpartij]. Het college zal [wederpartij] alleen schriftelijk tot betaling aanmanen en [wederpartij] hoeft geen verdere rente of aanmaningskosten te betalen zolang er geen definitieve uitspraak in de bodemprocedure is gedaan. Tevens is er een regeling getroffen voor de proceskosten van [wederpartij], die door de gemeente zal worden vergoed. Gezien deze toezeggingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek van het college toegewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank schorsen, wat betekent dat de situatie zoals die was vóór de uitspraak van de rechtbank hersteld wordt totdat er een definitieve uitspraak in de bodemprocedure is gedaan.

Uitspraak

202105911/2/R4.
Datum uitspraak: 6 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Soest,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 2 augustus 2021 in zaak nr. 20/4294 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Soest,
en
het college van burgemeester en wethouders van Soest,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 6 juli 2022 om 14:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter
griffier: mr. M.L.M. van Loo
jurist: mr. C.P. Stouthamer
Verschenen:
[wederpartij], bijgestaan door mr. J.W. Verhoeven, advocaat te Utrecht;
het college, vertegenwoordigd door mr. P.S. Dijkstra.
Bij uitspraak van 2 augustus 2021, in zaak nr. 20/4294, heeft de rechtbank het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 15 oktober 2020 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het primaire besluit van 18 juni 2020 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Het college heeft de voorzieningenrechter verzocht om die uitspraak te schorsen.
De voorzieningenrechter:
schorst de aangevallen uitspraak van 2 augustus 2021, in zaak nr. 20/4294.
De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
Ter zitting heeft het college het volgende toegezegd:
A.       het college zal [wederpartij] alleen maar schriftelijk tot betaling aanmanen;
B.       [wederpartij] zal in ieder geval niet behoeven te betalen en ook per datum van de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening geen verdere rente en aanmaningskosten verschuldigd zijn, zolang;
a)       geen definitieve uitspraak in de bodemprocedure bij de Afdeling is gedaan en is verzonden, en;
b)       6 weken na verzending van die uitspraak niet zijn verstreken;
C.       en [wederpartij] in ieder geval ook niet hoeft te betalen - geen dwangsommen en geen renten en aanmaningskosten - indien ook de Afdeling in de bodemprocedure van oordeel is dat de bevoegdheid tot invordering van de beweerdelijk in de maanden september en oktober 2019 verbeurde dwangsommen is verjaard;
D.       het college zal de proceskosten van [wederpartij] vergoeden, in de vorm van 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting bij de voorzieningenrechter van de advocaat van [wederpartij]. De gemeente zal dat bedrag voldoen op een door [wederpartij] aan te geven bankrekening.
Gelet daarop wijst de voorzieningenrechter het verzoek van het college toe en schorst de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 augustus 2021, in zaak nr. 20/4294.
w.g. Hoekstra
voorzieningenrechter
w.g. Van Loo
griffier
418-1005