202102243/1/A2.
Datum uitspraak: 13 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 maart 2021 in zaak nr. 20/3521 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag op € 331,00 en de huurtoeslag op € 0,00 vastgesteld voor [appellant] over het jaar 2016.
Bij besluit van 24 september 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 april 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 september 2018 vernietigd en de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant] te nemen.
Bij besluit van 12 juni 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ter uitvoering van de door de rechtbank gegeven opdracht opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 21 juli 2018 en dit bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 juni 2020 vernietigd en de rechtsgevolgen hiervan in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2022, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij het besluit van 21 juli 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen zorg- en huurtoeslag over 2016 voor [appellant] aangepast omdat hij nieuwe gegevens heeft ontvangen over het inkomen van [appellant] in dat jaar. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij dit besluit de zorgtoeslag op € 331,00 en de huurtoeslag op € 0,00 vastgesteld. De dienst had deze toeslagen eerder op een hoger bedrag vastgesteld en heeft daarom bepaald dat [appellant] de te veel ontvangen voorschotten zorg- en huurtoeslag en de rente hierover, onderscheidenlijk € 695,00 en € 4.230,00, moet terugbetalen.
[appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft aangevoerd dat hij, kennelijk, onterecht onjuiste informatie heeft ontvangen van een overheidsinstantie. Of dit de Belastingdienst of het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) is kan hij zich niet meer herinneren, omdat inmiddels geruime tijd is verstreken. [appellant] stelt ook niet meer na te kunnen gaan welke instantie hem informatie heeft verstrekt. [appellant] heeft verder aangevoerd dat de terugvordering hem zeer onbillijk voorkomt en hij beroept zich daarom op de hardheidsregeling. Als de Belastingdienst/Toeslagen de terugvordering handhaaft, zal dit hem in grote financiële problemen brengen, aldus [appellant].
2. Bij het besluit van 24 september 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft [appellant] beroep ingesteld bij de rechtbank.
Eerste uitspraak rechtbank
3. Bij de uitspraak van 3 april 2020 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] gegrond verklaard omdat de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 12 juni 2020 niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw een besluit moet nemen op het bezwaar van [appellant]. De Belastingdienst/Toeslagen moet bij dit nieuwe besluit het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel toetsen aan de hand van de stappen die zijn uitgewerkt in recente rechtspraak van de Afdeling. De rechtbank heeft hierbij verwezen naar rechtsoverweging 10 van de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2563). Verder heeft de rechtbank bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen de eerder toegekende en uitbetaalde voorschotten niet terug kan vorderen zonder eerst een belangenafweging te hebben gemaakt. Nieuw besluit
4. De Belastingdienst/Toeslagen heeft uitvoering gegeven aan de door de rechtbank gegeven opdracht. Bij het besluit van 12 juni 2020 heeft de dienst het bezwaar van [appellant] kennelijk ongegrond verklaard. Hij heeft bepaald dat de vaststelling en terugvordering van de zorg- en huurtoeslag zoals neergelegd in het besluit van 21 juli 2018 niet wordt gewijzigd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft toegelicht dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt omdat de uitlating of gedraging waarop [appellant] zich beroept niet kan worden gekwalificeerd als een toezegging waaruit kan worden afgeleid dat hij recht heeft op huur- en zorgtoeslag voor 2016. Verder heeft de Belastingdienst/Toeslagen toegelicht dat de herziene zorg- en huurtoeslag zijn vastgesteld op basis van het gecorrigeerde daadwerkelijke toetsingsinkomen en dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden waarin hij aanleiding ziet van de terugvordering af te zien of deze te matigen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft verder opgemerkt dat [appellant] voor de voorschotten die hij moet terugbetalen, een persoonlijke betalingsregeling kan aanvragen in verband met de financiële problemen die hij stelt te krijgen door de terugvordering.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tweede uitspraak rechtbank
5. De rechtbank heeft bij uitspraak van 23 maart 2021 geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard, omdat de dienst er niet van had mogen afzien [appellant] te horen in de bezwaarfase. De rechtbank heeft daarom het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit van 12 juni 2020 vernietigd.
6. Omdat de rechtbank van oordeel is dat de Belastingdienst/Toeslagen het nieuwe besluit op bezwaar van 12 juni 2020 voldoende heeft gemotiveerd, heeft zij de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank heeft Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, omdat [appellant] niet met gegevens heeft onderbouwd dat hem een toezegging is gedaan. [appellant] kan niet de naam noemen van de instantie die de toezegging heeft gedaan, hij kan niet zeggen wanneer de toezegging is gedaan, wat de inhoud van de toezegging is of in welk verband de toezegging is gedaan. Verder heeft de Belastingdienst/Toeslagen volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de omstandigheden die [appellant] heeft aangevoerd, geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven tot matigen of afzien van de terugvordering.
Hoger beroep
7. [appellant] is het niet eens met deze uitspraak van de rechtbank van 23 maart 2021. Hij betoogt dat de rechtbank eraan is voorbijgegaan dat zij eerder, in haar uitspraak van 3 april 2020, in zijn voordeel heeft geoordeeld. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd bestond er voor de rechtbank geen aanleiding nu tot een ander oordeel te komen. Als de Belastingdienst/Toeslagen het niet eens was met de eerste uitspraak van de rechtbank, had hij hiertegen hoger beroep moeten instellen. Dit heeft de Belastingdienst/Toeslagen niet gedaan. In plaats daarvan heeft de dienst na het verlopen van de hogerberoepstermijn een nieuw besluit genomen dat in het nadeel van [appellant] is. Dit kan niet, volgens [appellant].
Beoordeling van het hoger beroep
8. De Afdeling stelt vast dat de rechtbank bij de uitspraak van 3 april 2020 het beroep van [appellant] tegen het besluit van 24 september 2018 gegrond heeft verklaard, omdat dit besluit naar haar oordeel niet goed is gemotiveerd. Anders dan [appellant] meent, betekent dit niet dat de Belastingdienst/Toeslagen de toeslagen niet had mogen herzien of dat hij de te veel betaalde voorschotten niet had mogen terugvorderen. De rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen alleen opgedragen om nogmaals naar de situatie van [appellant] te kijken en een nieuw besluit te nemen en hierbij in te gaan op de bezwaren die [appellant] heeft aangevoerd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het besluit van 12 juni 2020 bepaald dat hij tot dezelfde vaststelling komt als eerder en heeft toegelicht waarom het beroep op het vertrouwensbeginsel en de hardheidsregeling niet slaagt. De rechtbank heeft dit besluit vervolgens bij uitspraak van 23 maart 2021 vernietigd omdat de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] had moeten horen voordat hij het nieuwe besluit op bezwaar nam. Omdat volgens de rechtbank het besluit voldoende is gemotiveerd en er dus inhoudelijk niets mis is met het besluit, heeft zij de rechtsgevolgen hiervan in stand gelaten.
9. De Afdeling is het eens met het oordeel van de rechtbank. Anders dan in het besluit van 24 september 2018, heeft de Belastingdienst in het besluit van 12 juni 2020 voldoende onderbouwd waarom het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel en de hardheidsregeling niet slaagt. In zoverre heeft de Belastingdienst/Toeslagen dus - anders dan [appellant] stelt - wel nieuwe argumenten aangedragen voor de vaststelling en terugvordering van zijn toeslagen. Zoals [appellant] aanvoert, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het nieuwe besluit van 12 juni 2020 genomen nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van 23 maart 2021 was afgelopen. De Belastingdienst/Toeslagen was voor het nemen van dit besluit echter niet gehouden aan deze termijn. Deze termijn geldt alleen voor het instellen van hoger beroep en de Belastingdienst/Toeslagen heeft geen hoger beroep ingesteld. De dienst heeft met het nieuwe besluit uitvoering gegeven aan de opdracht die de rechtbank hem bij de uitspraak van 3 april 2020 had gegeven. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank in haar uitspraak van 23 maart 2021 terecht geoordeeld dat dit besluit in zoverre voldoet aan de eerder door haar gegeven opdracht en konden de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Dit betekent dat de vaststelling en terugvordering zoals bepaald door de Belastingdienst/Toeslagen, feitelijk blijven gelden.
Het betoog slaagt niet.
Beslissing
10. Het hoger beroep is ongegrond.
11. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te betalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022
735-994