202201950/1/V3.
Datum uitspraak: 14 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 24 maart 2022 in zaak nr. NL22.2687 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 24 maart 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. In de tweede grief betoogt de vreemdeling terecht dat de rechtbank een half punt te weinig aan hem heeft toegekend bij de berekening van de proceskostenveroordeling. Uit het procesverloop, zoals weergegeven in de uitspraak van de rechtbank, blijkt dat op 25 februari 2022 het onderzoek ter zitting is geschorst vanwege het ontbreken van een tolk. Daarna is de behandeling van het beroep voortgezet op 4 maart 2022. Uit artikel 8:64 van de Awb volgt dat die laatste zitting gezien moet worden als een nadere zitting anders dan na tussenuitspraak. Voor zo’n zitting wordt volgens de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht een half punt toegekend. De rechtbank heeft dat halve punt ten onrechte niet betrokken in haar berekening van de proceskostenveroordeling.
De grief slaagt.
2. Wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling opgekomen proceskosten voor het verschijnen op de zitting van 4 maart 2022 en wordt voor het overige bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten die de rechtbank in beroep ten onrechte niet heeft toegekend en de proceskosten voor het hoger beroep vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 24 maart 2022 in zaak nr. NL22.2687, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen tot vergoeding van bij de vreemdeling opgekomen proceskosten voor het verschijnen op de zitting van 4 maart 2022;
III. bevestigt de uitspraak voor het overige;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.138,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Melse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2022
191-922