Uitspraak
Datum uitspraak: 20 juli 2022
BESTUURSRECHTSPRAAK
lid van de enkelvoudige kamer
griffier
Raad van State
In deze zaak heeft [appellant] beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhavend op te treden tegen de sanering van het perceel Pasestraat 63 in Maastricht. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht had op 14 augustus 2020 besloten om niet handhavend op te treden, ondanks dat er sprake was van ernstige bodemverontreiniging op het perceel. [appellant], die mede-eigenaar is van een aangrenzend perceel, stelde dat de sanering niet in overeenstemming was met het goedgekeurde saneringsplan en dat dit negatieve gevolgen had voor zijn perceel.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 20 juli 2022 geoordeeld dat het college ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom het niet handhavend heeft opgetreden. De uitspraak verwijst naar een eerdere uitspraak (ECLI:NL:RVS:2022:2029) waarin dezelfde problematiek aan de orde was. De Afdeling heeft het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit van 19 maart 2021 vernietigd, omdat het college niet voldoende had onderbouwd waarom de sanering niet voldeed aan de wettelijke eisen. Het college is verplicht om een nieuw besluit te nemen, waarbij het ook moet ingaan op de verspreiding van verontreinigde grond naar het perceel van [appellant].
Daarnaast is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant] en moet het griffierecht terugbetalen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het college in zaken van bodemverontreiniging en de rechten van betrokkenen.