ECLI:NL:RVS:2022:2096
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 juli 2022 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder een aanvraag van een vreemdeling om afgifte van een document, dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, afgewezen. Deze afwijzing vond plaats op 28 januari 2021. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar ongegrond op 30 juni 2021.
De vreemdeling ging vervolgens in beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 3 juni 2022 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoefde uit te voeren totdat er een beslissing was genomen in het hoger beroep.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling niet zodanig waren dat er een voorlopige voorziening getroffen moest worden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank geen onomkeerbare gevolgen zou hebben en dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet werd toegewezen. De staatssecretaris werd bovendien veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 759,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.