202200809/1/A2.
Datum uitspraak: 3 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 januari 2022 in zaak nr. 21/3860 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG)
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2021 heeft de CSG een aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 2 juli 2021 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 januari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op 27 juli 2020 een aanvraag gedaan om een uitkering uit het schadefonds. In deze aanvraag heeft [appellant] toegelicht dat hij sinds zijn jeugd moedwillig door zijn moeder, die lijdt aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis, wordt gepest. [appellant] heeft in zijn aanvraag uiteengezet wat hem in dat kader is overkomen.
2. De CSG heeft de aanvraag bij het besluit van 24 februari 2021 afgewezen. Daaraan heeft de CSG ten grondslag gelegd dat de door [appellant] gestelde mishandeling tijdens zijn opvoeding geen opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf in de zin van artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wsg) oplevert. Ook is [appellant] geen getuige geweest van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Verder is er volgens de CSG onvoldoende objectieve informatie beschikbaar om aan te nemen dat [appellant] slachtoffer werd van stalking.
2.1. Bij het besluit van 2 juli 2021 heeft de CSG het besluit van 24 februari 2021 gehandhaafd. In dit besluit heeft de CSG overwogen dat zij beoordeelt of er sprake is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf op basis van de strafbaar gestelde feiten in het Wetboek van Strafrecht. Daarbij betrekt zij ook het toetsingskader voor psychische mishandeling dat het gerechtshof Den Haag heeft opgesteld in een uitspraak van 31 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1540. Vervolgens heeft de CSG beoordeeld of de gedragingen van de moeder in juridische zin opzettelijk zijn gepleegd en of zij kan concluderen dat de aard van de gedragingen van de moeder erop gericht waren om [appellant] te beschadigen. Daarvan is volgens de CSG geen sprake. De gedragingen, hoe vreselijk dan ook, zijn daarom niet aan te merken als een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Verder heeft de CSG zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat de klachten van [appellant] een causaal gevolg zijn van het handelen van de moeder. Geschil
3. Het geschil beperkt zich in hoger beroep tot de vraag of de gedragingen van de moeder tegenover [appellant] kunnen worden aangemerkt als een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf in de zin van artikel 3 van de Wsg.
Wettelijk kader en beleid
4. In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg is bepaald dat uit het schadefonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan eenieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
4.1. De CSG heeft bij het nemen van een beslissing op een aanvraag om een uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wsg beslissingsruimte. De CSG heeft daaraan invulling gegeven in beleid, dat is neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 juli 2019 (hierna: de Beleidsbundel). De inhoud daarvan is, voor zover van belang, opgenomen in de bijlage van deze uitspraak en maakt deel uit van deze uitspraak.
4.2. Volgens paragraaf 1.1 van de Beleidsbundel wordt met de term geweldsmisdrijf een in het Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld misdrijf bedoeld. Als een voorval niet als misdrijf strafbaar is gesteld in het Wetboek van Strafrecht levert dit volgens de Beleidsbundel geen geweldsmisdrijf op in de zin van artikel 3 van de wet.
Volgens paragraaf 1.1.1 van de Beleidsbundel is er sprake van opzet wanneer de dader willens en wetens handelde. Ook wanneer er sprake is van voorwaardelijke opzet kan er een aanvraag worden ingediend. Van voorwaardelijke opzet is sprake wanneer de dader bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat het slachtoffer letsel op zou lopen.
4.3. In artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat mishandeling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie. Mishandeling is het opzettelijk toebrengen van lichaamspijn of lichamelijk letsel. In het vierde lid van dit artikel wordt met mishandeling gelijkgesteld de opzettelijke benadeling van de gezondheid.
Aangevallen uitspraak
5. De rechtbank heeft beoordeeld of hetgeen dat [appellant] is overkomen een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf oplevert in de zin van artikel 3 van de Wsg. Volgens de rechtbank heeft de CSG de aanvraag van [appellant] terecht afgewezen omdat van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf niet is gebleken. Hoewel de gedragingen van de moeder van [appellant] vreselijk zijn geweest, betreffen dat geen gedragingen die strafbaar zijn gesteld in het Wetboek van Strafrecht.
5.1. Verder merkt de rechtbank op dat de gebeurtenissen die [appellant] zijn overkomen niet vergelijkbaar zijn met de situatie van een kind dat getuige is van huiselijk geweld. Huiselijk geweld is strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. Dat geldt niet voor de gebeurtenissen die [appellant] heeft omschreven. De rechtbank concludeert dat de CSG in redelijkheid de aanvraag van [appellant] heeft kunnen afwijzen. Het beroep is ongegrond.
Hoger beroep
6. [appellant] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de gedragingen van de moeder van [appellant] niet kunnen worden aangemerkt als een tegen [appellant] opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf in de zin van artikel 3 van de Wsg. [appellant] betoogt dat hij slachtoffer is van psychische mishandeling, wat valt onder (bijvoorbeeld) artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. In dat artikel wordt mishandeling strafbaar gesteld. Dat psychische mishandeling in de praktijk niet vaak vervolgd wordt, doet volgens [appellant] niet af aan het feit dat psychische mishandeling een strafbaar feit is dat vervolgd kan worden binnen de huidige wetgeving. [appellant] vermeldt dat de minister dit ook bevestigt in antwoorden op Kamervragen.
6.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de CSG terecht het standpunt heeft ingenomen dat hetgeen [appellant] is overkomen niet kan worden aangemerkt als een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Psychische mishandeling kan onder omstandigheden worden aangemerkt als mishandeling in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. Of er sprake is van mishandeling in die zin hangt er onder meer van af of de gedragingen zijn gepleegd met het opzet lichaamspijn of -letsel of benadeling van de gezondheid te veroorzaken. [appellant] heeft bij zijn aanvraag een indringend relaas overgelegd van de gedragingen van zijn moeder die hij in zijn jeugd en adolescentie heeft ondervonden. De CSG heeft hier terecht uit afgeleid dat zijn moeder leed aan psychische problematiek en dat uit de aard van haar gedragingen onvoldoende blijkt dat deze erop gericht waren hem te beschadigen. Daarmee ontbreekt het vereiste opzet om de gedragingen als mishandeling in de zin van het Wetboek van Strafrecht aan te merken. Dat die uiteindelijk ingrijpende gevolgen hebben gehad voor [appellant] heeft verweerder daarbij terecht niet doorslaggevend geacht. De gedragingen van [appellant]’ moeder kunnen daarom niet worden aangemerkt als een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf in de zin van artikel 3 van de Wsg. [appellant] heeft geen andere concrete grondslag aangedragen op grond waarvan moet worden aangenomen dat de gedragingen een strafbaar feit zijn uit het Wetboek van Strafrecht.
6.2. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de CSG zich redelijkerwijs op het standpunt mocht stellen dat wat [appellant] is overkomen niet kan worden aangemerkt als een opzettelijk gepleegd geweldmisdrijf als bedoeld in artikel 3 van de Wsg. Hoewel ook de Afdeling begrijpt dat de gedragingen grote impact hebben en hebben gehad op [appellant], hoefde het schadefonds hem daarom geen uitkering toe te kennen.
6.3. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022
97-1022
BIJLAGE
Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven
1. Slachtoffers van opzettelijk gepleegde geweldsmisdrijven
1.1 Opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf
Een aanvraag kan alleen worden ingediend voor een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, als gevolg waarvan een slachtoffer ernstig letsel heeft opgelopen (artikel 3 lid 1 van de Wet). Met een geweldsmisdrijf wordt hier bedoeld een in het Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld misdrijf (of een strafbare poging daartoe), waarbij tegen een persoon geweld is gebruikt of met geweld is gedreigd. Als een voorval niet als misdrijf strafbaar is gesteld in het Wetboek van Strafrecht, dan levert dit dus geen geweldsmisdrijf op in de zin van artikel 3 van de Wet.
Geweld kan bestaan uit lichamelijk en psychisch geweld. Mishandeling, openlijke geweldpleging, bedreiging met geweld, mensenhandel, belaging, verkrachting, diefstal met geweld en moord en doodslag zijn misdrijven die altijd worden aangemerkt als geweldsmisdrijf. Brandstichting wordt alleen als geweldsmisdrijf aangemerkt als met opzet brand is gesticht en hierbij levensgevaar of gevaar voor ernstig letsel van het slachtoffer is veroorzaakt.
Ook als een slachtoffer onder grote psychische druk wordt gezet kan sprake zijn van een geweldsmisdrijf. Het geweldsaspect kan bijvoorbeeld bestaan uit het door de dader creëren van een bepaalde situatie waarin het slachtoffer niet meer in staat is om zijn of haar wil te bepalen of waarin misbruik wordt gemaakt van bepaalde omstandigheden. Hierbij valt te denken aan zedenmisdrijven. Een aanzienlijk leeftijdsverschil, een gezagsverhouding of een afhankelijke positie ten opzichte van de dader zijn voorbeelden van omstandigheden die gelijk gesteld kunnen worden met geweld.
Geweld gepleegd tegen goederen (bijvoorbeeld vernieling), diefstal en uitschelden of vernederen (zonder daarbij geweld tegen personen te gebruiken of met geweld te dreigen) worden niet aangemerkt als geweldsmisdrijf
1.1.1 Opzet
Het geweldsmisdrijf moet met opzet zijn gepleegd. ‘Opzet’ is een juridisch begrip uit het strafrecht en komt er kort gezegd op neer dat de dader willens en wetens handelde. Bij een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf moet de dader het slachtoffer dus willens en wetens letsel hebben toegebracht. Ook als sprake is van ‘voorwaardelijk opzet’ kan een aanvraag worden ingediend. Met voorwaardelijke opzet wordt bedoeld dat de dader bij zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde, dat het slachtoffer daarbij letsel zou oplopen.
Het Schadefonds gaat ervan uit dat letsel als gevolg van een spel tussen kinderen, een verkeersongeluk of een normaal verlopen sportwedstrijd over het algemeen niet opzettelijk is toegebracht. Er wordt dan vaak gesproken van het toebrengen van letsel door ‘schuld’. Slachtoffers kunnen voor dergelijke zaken geen aanvraag indienen. Nabestaanden van slachtoffers van dood door schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 of artikel 307 Wetboek van Strafrecht kunnen wel een aanvraag indienen. Meer informatie hierover is te vinden in hoofdstuk 3.
[…]