ECLI:NL:RVS:2022:2288
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag vreemdeling en hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard
Op 8 augustus 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 24 maart 2020 de aanvraag afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 9 juni 2021 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 27 mei 2022 het beroep van de vreemdeling eveneens ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Mao, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Raad van State constateerde dat de termijn voor het indienen van het hoger beroep op 24 juni 2022 was verstreken. Het hogerberoepschrift was te laat ingediend bij de Centrale Raad van Beroep, die het vervolgens doorstuurde naar de Raad van State. De vreemdeling had geen redenen aangevoerd om het hoger beroep toch in behandeling te nemen, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van hoger beroep en de gevolgen van het niet naleven van de termijnen in bestuursrechtelijke procedures. De beslissing werd genomen door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J.W. Prins, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 augustus 2022.