ECLI:NL:RVS:2022:2288

Raad van State

Datum uitspraak
8 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
202204043/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag vreemdeling en hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard

Op 8 augustus 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 24 maart 2020 de aanvraag afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 9 juni 2021 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 27 mei 2022 het beroep van de vreemdeling eveneens ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Mao, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Raad van State constateerde dat de termijn voor het indienen van het hoger beroep op 24 juni 2022 was verstreken. Het hogerberoepschrift was te laat ingediend bij de Centrale Raad van Beroep, die het vervolgens doorstuurde naar de Raad van State. De vreemdeling had geen redenen aangevoerd om het hoger beroep toch in behandeling te nemen, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van hoger beroep en de gevolgen van het niet naleven van de termijnen in bestuursrechtelijke procedures. De beslissing werd genomen door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J.W. Prins, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 augustus 2022.

Uitspraak

202204043/1/V2.
Datum uitspraak: 8 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 27 mei 2022 in zaak nr. NL21.10271 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een visum voor kort verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 9 juni 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Mao, advocaat te Schiedam, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten.
Overwegingen
1.       De termijn voor het instellen van hoger beroep eindigde op 24 juni 2022. Het hogerberoepschrift is daarna bij de Centrale Raad van Beroep binnengekomen, die het hogerberoepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Awb aan de Raad van State heeft doorgezonden. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift daarom niet op tijd ingediend. De vreemdeling heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid redenen aan te voeren waarom het hoger beroep toch in behandeling moet worden genomen.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2022
363-596