ECLI:NL:RVS:2022:2294

Raad van State

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
202203974/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 4 juli 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan de vreemdeling. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem. Op 24 juni 2022 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verbaas, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

In het hoger beroep heeft de vreemdeling aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het verschil in beleid over rechtsbijstand tijdens het gehoor voor inbewaringstelling en tijdens het gehoor voor vrijheidsontneming geen ongerechtvaardigd onderscheid oplevert in de zin van artikel 14 van het EVRM. De Raad van State heeft echter geoordeeld dat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel is gekomen en dat de mogelijkheden voor rechtsbijstand voldoende gewaarborgd zijn.

De Raad van State heeft geconcludeerd dat het hoger beroep ongegrond is en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 augustus 2022.

Uitspraak

202203974/1/V3.
Datum uitspraak: 9 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 24 juni 2022 in zaak nr. NL21.10954 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 24 juni 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verbaas, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdeling in zijn eerste grief aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk onder 9 en 12 van haar uitspraak terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen dat het verschil in beleid over rechtsbijstand tijdens het gehoor voor inbewaringstelling krachtens artikel 59, 59a of 59b van de Vw 2000 en tijdens het gehoor voor vrijheidsontneming krachtens artikel 6 van de Vw 2000, geen ongerechtvaardigd onderscheid in de zin van artikel 14 van het EVRM oplevert en dat ook in die laatste situatie de mogelijkheden om rechtsbijstand te krijgen voldoende gewaarborgd zijn.
2.       Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Annen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2022
765-962