ECLI:NL:RVS:2022:2335

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
202200298/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar door college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarbij het bezwaar van de appellant tegen een eerder besluit niet-ontvankelijk is verklaard. De appellant had op 14 november 2021 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 september 2021. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het volgens hen te laat was ingediend. De appellant betwistte dit en stelde dat hij het besluit van 16 september 2021 niet had ontvangen, waardoor zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan. De voorzitter, Staatsraad mr. E.A. Minderhoud, en de griffier, mr. J.A.A. van Roessel, waren aanwezig tijdens de openbare zitting. De Raad van State oordeelde dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat het besluit op het juiste adres was ontvangen. Het college had het besluit niet aangetekend verzonden en er was geen deugdelijke verzendadministratie overgelegd die de verzending kon onderbouwen. Hierdoor werd geoordeeld dat de appellant niet in verzuim was door pas op 14 november 2021 bezwaar te maken.

De Raad van State verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van het college van 7 december 2021 en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de appellant. Tevens werd het college gelast om het door de appellant betaalde griffierecht van € 49,00 te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke verzendadministratie bij het vaststellen van de ontvangst van besluiten.

Uitspraak

202200298/1/R4.
Datum uitspraak: 10 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 10 augustus 2022 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.A. Minderhoud, voorzitter
griffier: mr. J.A.A. van Roessel
jurist: mr. C.P. Stouthamer
Verschenen:
Het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. Markerink.
Het beroep richt zich tegen het besluit van het college van 7 december 2021, waarbij het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 16 september 2021 niet-ontvankelijk is verklaard.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 7 december 2021, kenmerk B.4.21.4284.001 / BZW0000021144;
III.      draagt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellant];
IV.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 49,00 voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Gronden:
1.       [appellant] heeft op 14 november 2021 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 september 2021. Bij besluit van 7 december 2021 heeft het college het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift volgens hem te laat was ingediend. [appellant] betoogt dat hij het besluit van 16 september 2021 niet heeft ontvangen, en dat zijn bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
2.       Als de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, moet het bestuursorgaan aannemelijk maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. Daartoe volstaat in eerste instantie het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres door een bij de Autoriteit Consument en Markt geregistreerd postvervoerbedrijf. Omdat de bij deze postvervoerbedrijven aangeboden stukken in de regel op het daarop vermelde adres worden bezorgd rechtvaardigt het gebruik maken van deze bedrijven het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Vereist is wel dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat er een deugdelijke verzendadministratie is. Verder mag niet gebleken zijn van recente, concrete problemen bij de verzending van poststukken.
3.       Vast staat dat het college het besluit niet aangetekend heeft verzonden. Het besluit is voorzien van een juiste adressering en van een verzenddatum. Dit is echter niet genoeg om de verzending van het besluit aannemelijk te achten. Het college dient ook over een deugdelijke verzendadministratie te beschikken, waaruit de verzending blijkt. Het college heeft desgevraagd geen verzendadministratie of andere stukken overgelegd waaruit de verzending blijkt. Gelet hierop heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat het besluit op het adres van [appellant] is ontvangen. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat [appellant] door eerst op 14 november 2021 bezwaar te maken niet in verzuim is geweest. Het college heeft daarom ten onrechte het bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Roessel
griffier
457-1005