ECLI:NL:RVS:2022:2342
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 28 juli 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had op 28 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling werd genomen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op goede gronden had besloten om de aanvraag niet te behandelen, en dat de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling geen aanleiding gaven om de asielaanvraag op grond van de Dublinverordening aan zich te trekken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van de vreemdeling beoordeeld. In haar overwegingen concludeert de Afdeling dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling neemt de motivering van de rechtbank over en stelt vast dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De Afdeling bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.
De uitspraak is gedaan op 15 augustus 2022 door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier. De beslissing van de Raad van State bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarmee de vreemdeling in haar verzoek om asiel niet in het gelijk is gesteld.