ECLI:NL:RVS:2022:2347
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake inreisverbod en vertrektermijn voor vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de vreemdeling werd opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem werd uitgevaardigd. Het besluit dateert van 14 juni 2022. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, verklaarde op 5 juli 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.W. Koevoets, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 15 augustus 2022 uitspraak gedaan. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de vreemdeling een vertrektermijn kon onthouden, omdat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. De vreemdeling had geen feiten of omstandigheden aangevoerd die een vertrektermijn rechtvaardigden.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij mr. J.H. van Breda als lid van de enkelvoudige kamer en mr. W.M. Vos als griffier aanwezig waren.