ECLI:NL:RVS:2022:2371

Raad van State

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
202201218/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 27 januari 2021 een aanvraag ingediend, die door de staatssecretaris werd afgewezen. Hierop volgde een bezwaar dat op 21 juni 2021 ongegrond werd verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, verklaarde op 1 februari 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.C.J. Letmaath, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen sprake is van 'more than the normal emotional ties' tussen de vreemdeling en haar referent. De staatssecretaris moet bij een beroep op artikel 8 van het EVRM een belangenafweging maken, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden in overweging moeten worden genomen. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris van 21 juni 2021. De staatssecretaris wordt opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de persoonlijke situatie van de vreemdeling. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdeling.

Uitspraak

202201218/1/V3.
Datum uitspraak: 17 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 1 februari 2022 in zaak nr. NL21.11220 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 21 juni 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.C.J. Letmaath, advocaat te Uden, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in haar eerste grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van 'more than the normal emotional ties' tussen haar en referent en dat daarom geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris kan bij een beroep op artikel 8 van het EVRM namelijk niet meer volstaan met de vaststelling dat er geen 'more than the normal emotional ties' bestaan, maar moet altijd een belangenafweging verrichten, waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006, onder 9.3.1. De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 21 juni 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet opnieuw op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar beslissen en moet daarbij rekening houden met de feiten en omstandigheden zoals die op dat moment zijn. De Afdeling zal de staatssecretaris, gelet op de persoonlijke situatie van de vreemdeling, opdragen dat besluit binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak te nemen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 1 februari 2022 in zaak nr. NL21.11220;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 21 juni 2021, V-[…];
V.       draagt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen;
VI.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.     gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 455,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Annen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2022
765-962