ECLI:NL:RVS:2022:2406

Raad van State

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
202203802/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht van vreemdeling als gemeenschapsonderdaan en ongewenstverklaring

Op 18 augustus 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had in beroep de beëindiging van zijn verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan en de ongewenstverklaring door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aangevochten. De staatssecretaris had op 4 juni 2020 besloten dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moest verlaten en hem ongewenst verklaard. Dit besluit werd door de staatssecretaris op 4 augustus 2020 in het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag had op 1 juni 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. A.G.P. de Boon.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor was dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De rechtbank had terecht overwogen dat het aan de vreemdeling was om aannemelijk te maken dat de staatssecretaris ten onrechte geen positieve gedragsverandering had aangenomen, wat de vreemdeling niet had gedaan. De enkele stelling dat het ISD-traject lang duurt, volstond niet om meer tijd te rechtvaardigen voor de vreemdeling om aan zichzelf te werken.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.

Uitspraak

202203802/1/V3.
Datum uitspraak: 18 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 1 juni 2022 in zaak nr. 20/6705 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juni 2020 heeft de staatssecretaris het verblijfsrecht van de vreemdeling als gemeenschapsonderdaan beëindigd, bepaald dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten en hem ongewenst verklaard.
Bij besluit van 4 augustus 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juni 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.G.P. de Boon, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    De rechtbank heeft onder 5.2 van haar uitspraak namelijk terecht en ook deugdelijk gemotiveerd overwogen dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de staatssecretaris ten onrechte niet een positieve gedragsverandering heeft aangenomen en hij dit niet heeft gedaan. De enkele stelling dat het ISD-traject juist lang duurt om zo succesvol mogelijk te zijn en hem daarom meer tijd gegund moet worden om aan zichzelf te werken, volstaat daarvoor niet.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Annen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2022
765