ECLI:NL:RVS:2022:2412
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 11 september 2019 afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 6 juli 2020 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 22 juli 2021 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Orhan, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank heeft in haar uitspraak terecht vastgesteld dat de staatssecretaris in het besluit van 6 juli 2020 duidelijk heeft uiteengezet welke stukken ontbraken en dat de vreemdeling niet heeft aangetoond waarom dit standpunt onjuist zou zijn. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.