ECLI:NL:RVS:2022:2414
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep inzake teruggave paspoort vreemdeling
In deze zaak heeft de Raad van State op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had op 1 juli 2020 een verzoek ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om teruggave van zijn paspoort, wat was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 12 oktober 2020, heeft de rechtbank op 23 maart 2021 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing eveneens ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P. Le Heux, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat op grond van artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000 geen hoger beroep openstaat tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit of handeling op grond van hoofdstuk 4 van deze wet. Aangezien het hoger beroep zich richtte tegen een uitspraak van de rechtbank over het tijdelijk in bewaring nemen van het paspoort, was de Afdeling onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had vermeld dat hoger beroep mogelijk was, wat niet leidde tot een herstel van de bevoegdheid.
De Raad van State heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 759,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wetgeving omtrent hoger beroep in vreemdelingenzaken.