202200114/1/A2.
Datum uitspraak: 24 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2021 in zaak nr. 20/993 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2019 heeft het college een verzoek van [appellant A] en [appellant B] om handhaving van de verplichte rijrichting linksaf op het kruispunt bij de Droogbak in Amsterdam afgewezen.
Bij besluit van 23 januari 2020 heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 29 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2022, waar [appellant B], mede namens [appellant A], is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant A] en [appellant B] zijn eigenaren van het pand aan de [locatie] in Amsterdam en hebben daar een huisartsenpraktijk. Op 1 juni 2019 hebben zij een verzoek om handhaving van de verplichte rijrichting linksaf op het kruispunt bij de Droogbak ingediend, omdat zij ernstige overlast ervaren van voertuigen die de rijrichting overtreden en de Singel oprijden. Op 8 oktober 2019 hebben zij het college in gebreke gesteld, omdat het nog geen besluit had genomen.
1.1. Bij het besluit van 24 oktober 2019 heeft het college het verzoek om handhaving afgewezen, omdat het college al dagelijkse surveillances uitvoert en controleert op verkeersovertredingen in het centrum van Amsterdam. Gelet op de beperkte handhavingscapaciteit en de prioritering in de handhavingstaken, heeft het college besloten om geen extra handhavingsacties te verrichten bij de Droogbak. Hiertegen hebben [appellant A] en [appellant B] bezwaar gemaakt.
1.2. Bij het besluit van 23 januari 2020 heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het college is het te laat ingediend en is niet gebleken van redenen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. [appellant A] en [appellant B] hebben hiertegen beroep ingesteld. Zij hebben gesteld dat zij het bezwaarschrift op 3 december 2019 en dus tijdig op de post hebben gedaan.
Oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat het bezwaarschrift meer dan twee werkdagen na afloop van de bezwaartermijn is ontvangen. Donderdag 5 december 2019 was de laatste dag van de bezwaartermijn en dinsdag 10 december 2019 is het bezwaarschrift ontvangen. Op de envelop is geen leesbaar poststempel aangebracht. [appellant A] en [appellant B] hebben volgens de rechtbank ook overigens geen bewijs geleverd van de gestelde tijdige terpostbezorging op 3 december 2019. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college daarom terecht vastgesteld dat zij het bezwaar te laat hebben ingediend. [appellant A] en [appellant B] hebben ook geen omstandigheden aangedragen die kunnen duiden op verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Daarom heeft het college volgens de rechtbank het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Hoger beroep en beoordeling ervan
4. [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd dat op maandag geen post wordt bezorgd in Amsterdam. Daarom geldt volgens hen de dinsdag als tweede bezorgdag na afloop van de bezwaartermijn. Daarnaast is in de uitspraak niet ingegaan op het verweer dat de gemeente geen faxnummer of e-mailadres beschikbaar stelt voor bezwaarschriften die niet kunnen worden verzonden via de website van de gemeente. Hierdoor wordt de burger benadeeld. Op de zitting hebben [appellant A] en [appellant B] toegelicht dat er wel een mogelijkheid is om via de website bezwaar te maken, maar dat dit lastig is. Verder was het college te laat met het beantwoorden van de ingebrekestelling. Ook heeft het college het besluit van 24 oktober 2019 waarschijnlijk enkele dagen geantedateerd of de post was traag. [appellant A] en [appellant B] ontvingen dit besluit namelijk pas op 28 oktober 2019. Effectief hadden zij daardoor een week minder dan de wettelijke termijn van zes weken voor het indienen van het bezwaarschrift.
Daarnaast hebben [appellant A] en [appellant B] naar voren gebracht dat zij weer een handhavingsverzoek hebben ingediend. Het voortbestaan van de gevaarlijke verkeerssituatie met veel bijna ongelukken is reden om de rechter te verzoeken om af te zien van discussie over termijnen. Zij wijzen onder meer op hun recente ervaring met een vrachtwagen. Ook hebben zij de inhoudelijke gronden tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek meegestuurd en een uitdraai van de website van hun huisartsenpraktijk overgelegd. Daarop is vermeld dat het ochtendspreekuur en het inloopspreekuur op de Singel is komen te vervallen vanwege de overlast die wordt ervaren. Op de zitting hebben [appellant A] en [appellant B] gevraagd om de zaak terug te geven aan de beroepsrechter voor een inhoudelijke beoordeling of het college te dwingen om te gaan handhaven.
4.1. De Afdeling begrijpt dat het belang van [appellant A] en [appellant B] om een inhoudelijk oordeel te krijgen over hun handhavingsverzoek, groot is. Zoals echter ook op de zitting is aangegeven, moet de Afdeling in deze procedure eerst beoordelen of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4.2. Zoals de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5196 terecht heeft overwogen, wordt als uitgangspunt gehanteerd dat een via PostNL verzonden poststuk in ieder geval wordt geacht tijdig ter post te zijn bezorgd als het de eerste of tweede werkdag na de laatste dag van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen, tenzij op grond van de vaststaande feiten aannemelijk is dat het later dan de laatste dag van de termijn ter post is bezorgd (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:297). 4.3. Het besluit van 24 oktober 2019 is op dezelfde dag verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is aangevangen op vrijdag 25 oktober 2019 en is geëindigd op donderdag 5 december 2019. [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd dat zij op dinsdag 3 december 2019 het bezwaarschrift op de post hebben gedaan. Op de zitting hebben zij toegelicht dat zij het mogelijk een dag later op de post hebben gedaan. Verder is niet in geschil dat het college het bezwaarschrift op dinsdag 10 december 2019 heeft ontvangen en dat er geen leesbaar poststempel is aangebracht op de envelop.
4.4. Dat PostNL op maandagen geen briefpost bezorgt, is geen omstandigheid die op grond van artikel 1 van de Algemene termijnenwet leidt tot verlenging van de bezwaartermijn. Anders dan [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd, leidt die omstandigheid naar het oordeel van de Afdeling er ook niet toe dat de dinsdag als tweede werkdag na de laatste dag van de bezwaartermijn moet worden aangemerkt. De maandag is immers een werkdag. Zoals het college in dit verband heeft toegelicht, wordt op maandagen bij de gemeente Amsterdam ook de post verwerkt. Daarom hebben [appellant A] en [appellant B] niet aannemelijk gemaakt dat zij, zoals zij stellen, het bezwaarschrift op 3 december 2019 of een dag later en daarmee tijdig ter post hebben bezorgd.
4.5. Verder bestaat in wat [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Weliswaar bestaat er geen mogelijkheid om via de e-mail of per fax een bezwaarschrift in te dienen bij het college, maar zij hadden wel via de website van de gemeente Amsterdam bezwaar kunnen maken. Dat [appellant A] en [appellant B] dit als lastig ervaren, betekent niet dat zij die mogelijkheid niet hadden. Verder betekent de omstandigheid dat het college pas op 24 oktober 2019 heeft beslist op het handhavingsverzoek, niet dat zij niet tijdig bezwaar konden maken. De stelling dat dat besluit waarschijnlijk enkele dagen is geantedateerd is niet nader onderbouwd. [appellant A] en [appellant B] stellen dat zij minder dan zes weken de tijd hadden voor het indienen van het bezwaarschrift, maar als zij meer tijd nodig hadden dan hadden zij een pro forma bezwaarschrift kunnen indienen en dit later alsnog nader kunnen motiveren.
4.6. Gelet op het voorgaande heeft het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog van [appellant A] en [appellant B] faalt.
4.7. Dit betekent dat de Afdeling de zaak niet kan terugsturen naar de beroepsrechter. Ook wordt niet toegekomen aan een inhoudelijk oordeel over het handhavingsverzoek. Alleen al daarom kan de Afdeling het college niet dwingen om te gaan handhaven. [appellant A] en [appellant B] zijn in overleg met het college om de verkeerssituatie te verbeteren en hebben een nieuw handhavingsverzoek ingediend. Gelet op de overlast die [appellant A] en [appellant B] ervaren, gaat de Afdeling ervan uit dat het college zo spoedig mogelijk daarop beslist en dat partijen tot een oplossing komen.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sanchit-Premchand
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2022
691
BIJLAGE - Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:6
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
[…]
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
[…]
Artikel 6:9
1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Algemene termijnenwet
Artikel 1
1. Een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
[…]