ECLI:NL:RVS:2022:2579

Raad van State

Datum uitspraak
5 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
202202604/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan machtiging en niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 april 2022. De zaak betreft een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 4 februari 2020 was afgewezen. De appellant, handelend namens referent, heeft hoger beroep ingesteld, maar heeft geen geldige machtiging overgelegd die door referent is ondertekend. Ondanks herhaalde verzoeken om een geldige machtiging te overleggen, heeft appellant dit nagelaten.

Daarnaast heeft de griffier appellant erop gewezen dat hij griffierecht diende te betalen voor het hoger beroep. Appellant heeft echter het griffierecht niet tijdig voldaan, ondanks een duidelijke waarschuwing van de griffier dat het niet betalen van het griffierecht zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.

De Raad van State heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellant niet heeft voldaan aan de vereisten voor het indienen van hoger beroep, zowel wat betreft de machtiging als de betaling van het griffierecht. De staatssecretaris is niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 5 september 2022.

Uitspraak

202202604/1/V2.
Datum uitspraak: 5 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant], naar hij stelt handelend namens [referent]
(hierna: referent),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 1 april 2022 in zaak nr. 20/6974 in het geding tussen:
[vreemdeling] (lees: referent) (hierna: de vreemdeling)
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 17 augustus 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door referent gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 april 2022 heeft de rechtbank het daartegen door referent ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] is in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten.
Overwegingen
1.       [appellant] heeft in het hogerberoepschrift aangegeven dat hij hoger beroep instelt namens referent. Hij heeft echter geen geldige, door referent ondertekende machtiging overgelegd. [appellant] is bij brief van 20 juni 2021 tot en met 4 juli 2022 in de gelegenheid gesteld alsnog een geldige machtiging over te leggen. Dat heeft hij niet gedaan. Hij heeft ook geen redenen aangevoerd waarom hij toch als gemachtigde van referent moet worden beschouwd.
2.       Daarnaast heeft de griffier [appellant] er bij brief op gewezen dat hij voor het hoger beroep griffierecht moet betalen. Hem is daarbij verzocht het griffierecht uiterlijk op 13 mei 2022 te voldoen. Omdat hij dit niet heeft gedaan, heeft de griffier hem bij aangetekend verzonden brief van 31 mei 2022 laten weten dat het griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief op de rekening van de Raad van State moet zijn bijgeschreven of contant moet zijn betaald. In die brief staat ook dat als het griffierecht niet op die datum is ontvangen, het hoger beroep alleen al daarom niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom het hoger beroep toch in behandeling moet worden genomen.
3.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2022
363-1003