ECLI:NL:RVS:2022:2662
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake vreemdelingenrecht
Op 1 juli 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid besluiten genomen waarbij een vreemdeling staande is gehouden, overgebracht en opgehouden. Tevens is de vreemdeling opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten en is er een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, die op 6 december 2021 het beroep ongegrond heeft verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.M.G.M. Raafs, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 13 september 2022 geoordeeld dat voor zover het hoger beroep betrekking heeft op de staandehouding, overbrenging en ophouding, zij onbevoegd is om hiervan kennis te nemen. Dit is gebaseerd op artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit blijkt dat hiertegen geen hoger beroep kan worden ingesteld. Voor het gedeelte van het hoger beroep dat betrekking heeft op het terugkeerbesluit en het inreisverbod, heeft de Afdeling geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor het hoger beroep ongegrond is verklaard.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.