ECLI:NL:RVS:2022:2663
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen staandehouding, overbrenging en inreisverbod van vreemdeling
Op 1 juli 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid besluiten genomen waarbij een vreemdeling staande is gehouden, overgebracht en opgehouden. Tevens is de vreemdeling opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten en is er een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, die op 7 december 2021 het beroep ongegrond heeft verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.M.G.M. Raafs, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 13 september 2022 geoordeeld dat voor zover het hoger beroep betrekking heeft op de staandehouding, overbrenging en ophouding, zij onbevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen. Dit is gebaseerd op artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit blijkt dat hiertegen geen hoger beroep kan worden ingesteld.
Wat betreft het hoger beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod, heeft de Afdeling geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden, zoals vermeld in artikel 91 van de Vreemdelingenwet 2000. De uitspraak van de rechtbank wordt in zoverre bevestigd en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.