ECLI:NL:RVS:2022:2663

Raad van State

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
202108023/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen staandehouding, overbrenging en inreisverbod van vreemdeling

Op 1 juli 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid besluiten genomen waarbij een vreemdeling staande is gehouden, overgebracht en opgehouden. Tevens is de vreemdeling opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten en is er een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, die op 7 december 2021 het beroep ongegrond heeft verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.M.G.M. Raafs, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 13 september 2022 geoordeeld dat voor zover het hoger beroep betrekking heeft op de staandehouding, overbrenging en ophouding, zij onbevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen. Dit is gebaseerd op artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit blijkt dat hiertegen geen hoger beroep kan worden ingesteld.

Wat betreft het hoger beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod, heeft de Afdeling geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden, zoals vermeld in artikel 91 van de Vreemdelingenwet 2000. De uitspraak van de rechtbank wordt in zoverre bevestigd en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202108023/1/V3.
Datum uitspraak: 13 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 7 december 2021 in zaak nr. NL21.10601 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 1 juli 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling staandegehouden, overgebracht en opgehouden, hem opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 7 december 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.M.G.M. Raafs, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
In het hoger beroep tegen de staandehouding, overbrenging en ophouding
1.       Voor zover de uitspraak van de rechtbank gaat over de staandehouding, overbrenging en ophouding als bedoeld in het in hoofdstuk 4 van de Vw 2000 opgenomen artikel 50 kan hiertegen geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000).
2.       De Afdeling is in zoverre onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
In het hoger beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod
3.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4.       Het hoger beroep is in zoverre ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt in zoverre bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen, voor zover gericht tegen de uitspraak over de staandehouding, overbrenging en ophouding;
II.       bevestigt de uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vonk
griffier
345