ECLI:NL:RVS:2022:2666

Raad van State

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
202204974/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen maatregel van ophouding en bewaring door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 13 september 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling was op 22 juli 2022 een maatregel van ophouding voor gehoor opgelegd en in bewaring gesteld. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, had op 11 augustus 2022 het beroep van de vreemdeling tegen de ophouding niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er hoger beroep mogelijk was tegen de maatregel van ophouding, aangezien dit volgens de wet niet kan. De Raad verklaarde zich onbevoegd om van dit deel van het hoger beroep kennis te nemen. Voor het hoger beroep tegen de maatregel van bewaring oordeelde de Raad dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. Daarom werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd en werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de vreemdeling.

De uitspraak benadrukt de grenzen van hoger beroep in vreemdelingenzaken en de verantwoordelijkheden van de staatssecretaris in dergelijke procedures. De vreemdeling heeft recht op vergoeding van de kosten die zijn gemaakt voor rechtsbijstand, wat een belangrijk aspect is in het kader van rechtsbescherming.

Uitspraak

202204974/1/V3.
Datum uitspraak: 13 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 11 augustus 2022 in zaken nrs. NL22.14321 en NL22.14324 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 22 juli 2022 is de vreemdeling een maatregel van ophouding voor gehoor opgelegd en heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 11 augustus 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de ophouding, niet-ontvankelijk verklaard en het beroep, voor zover gericht tegen de maatregel van bewaring, ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
In het hoger beroep tegen de uitspraak in zaak nr. NL22.14321 (ophouding)
1.       De uitspraak van de rechtbank gaat over de ophouding als bedoeld in het in hoofdstuk 4 van de Vw 2000 opgenomen artikel 50. Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000). Dat onder de uitspraak ten onrechte staat dat wel hoger beroep kan worden ingesteld, verandert dat niet.
2.       De Afdeling is in zoverre onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
In het hoger beroep tegen de uitspraak in zaak nr. NL22.14324 (bewaring)
3.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4.       Het hoger beroep is in zoverre ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen, voor zover gericht tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 11 augustus 2022 in zaak nr. NL22.14321;
II.       bevestigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 11 augustus 2022 in zaak nr. NL22.14324;
III.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verweij
griffier
722