ECLI:NL:RVS:2022:2715
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en regulier door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 29 december 2020 haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 3 september 2019 de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen en geweigerd haar ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K. Yousef, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen 'more than the normal emotional ties' bestaan tussen de vreemdeling en haar in Nederland verblijvende zoon. De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak waarin is bepaald dat de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM altijd een belangenafweging moet verrichten, wat in dit geval niet is gebeurd. De grief van de vreemdeling slaagt, en het hoger beroep wordt gegrond verklaard.
De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris van 3 september 2019 voor zover het gaat om de weigering om de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier te verlenen. De staatssecretaris wordt opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij rekening moet houden met de actuele feiten en omstandigheden en de vereiste belangenafweging moet verrichten. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 worden vastgesteld.