202006007/1/A2.
Datum uitspraak: 21 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 oktober 2020 in zaak nr. 19/34 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag en het kindgebonden budget van [appellante] over 2012 op nihil vastgesteld en bepaald dat [appellante] de teveel ontvangen zorgtoeslag en het teveel ontvangen kindgebonden budget moet terugbetalen.
Bij besluit van 25 april 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 oktober 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2022, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij het besluit van 7 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag en het kindgebonden budget over 2012 op nihil vastgesteld. De dienst heeft verder bepaald dat [appellante] de door haar ontvangen zorgtoeslag van € 722,00 en het door haar ontvangen kindgebonden budget van € 1.249,00 moet terugbetalen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft hierbij toegelicht dat het toetsingsinkomen in 2012 te hoog is voor een recht op zorgtoeslag en kindgebonden budget. De dienst heeft hierbij [persoon] als toeslagpartner van [appellante] aangemerkt en hij heeft zich bij de vaststelling daarom gebaseerd op hun gezamenlijke inkomen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het inkomen van [appellante] in 2012, ter hoogte van € 18.594,00, en het inkomen van haar toeslagpartner in 2012, ter hoogte van € 71.016,00, ontleend aan de Basisregistratie inkomens.
2. [appellante] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zij heeft hierbij aangevoerd dat de Belastingdienst/Toeslagen is uitgegaan van een onjuist inkomen van haar toeslagpartner in 2012. Volgens [appellante] bedroeg dit inkomen € 20.031,00 en was dit eenmalig hoger dan in de voorgaande jaren in verband met de afkoop van een lopende pensioenregeling. Het inkomen is van 2010 tot en met 2014 rond de € 5.800,00 per jaar, aldus [appellante]. Bij het besluit van 25 april 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 26 april 2016 heeft [appellante] haar bezwaar tegen dit besluit kenbaar gemaakt aan de Belastingdienst/Toeslagen.
3. Over het inkomen in 2012 van [persoon], de toeslagpartner van [appellante], heeft de rechtbank bij uitspraak van 11 oktober 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5333, geoordeeld dat dit vastgesteld moet worden op € 66.832,00 in plaats van op € 71.016,00. [persoon] heeft hiertegen tevergeefs hoger beroep ingesteld en ook zijn beroep in cassatie daartegen is ongegrond verklaard. Zijn inkomen in 2012 zoals bepaald door de rechtbank, is daarmee in rechte komen vast te staan. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen is, gelet op het herziene inkomen van [persoon] van € 66.832,00, het toetsingsinkomen nog steeds te hoog voor een recht op zorgtoeslag en kindgebonden budget voor [appellante] in 2012. 4. Bij brief van 20 oktober 2018 heeft [appellante] opnieuw haar bezwaar tegen het besluit van 25 april 2016 kenbaar gemaakt aan de Belastingdienst/Toeslagen. De dienst heeft deze brief naar de rechtbank doorgestuurd voor verdere behandeling. De rechtbank is vervolgens uitgegaan van een tijdig ingesteld beroep, omdat de brief van [appellante] van 26 april 2016 - waarin zij ook al haar bezwaar had aangeven - binnen de beroepstermijn door de Belastingdienst/Toeslagen was ontvangen.
Aangevallen uitspraak
5. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] met deze procedure niet kan bereiken wat zij wil, namelijk dat het geregistreerde inkomen - waar de Belastingdienst/Toeslagen van uitgaat - gewijzigd wordt. Over het inkomen in 2012 heeft de toeslagpartner van [appellante] tot aan de Hoge Raad geprocedeerd en dit heeft niet geleid tot het voor haar gewenste resultaat geleid. [appellante] heeft op de zitting verklaard dat - zelfs als van de volgens haar juiste inkomensgegeven was uitgegaan - de zorgtoeslag en het kindgebonden budget over 2012 nog steeds op nihil zouden moeten worden vastgesteld en dat de terugvordering ook niet in geschil is. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat [appellante] geen procesbelang heeft bij de beoordeling van het besluit van 25 april 2016 en zij heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Hoger beroep
6. [appellante] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en zij heeft hoger beroep ingesteld. Zij betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen is uitgegaan van onjuiste inkomensgegevens van haar toeslagpartner bij de vaststelling van het recht op zorgtoeslag en kindgebonden budget in 2012.
Beoordeling hoger beroep
7. De Afdeling stelt voorop dat deze procedure gaat over de vaststelling en terugvordering van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget van [appellante] voor het toeslagjaar 2012. De inkomensgegevens van de toeslagpartner van [appellante] zijn onherroepelijk vastgesteld en kunnen in deze procedure niet aan de orde worden gesteld. In beroep bij de rechtbank heeft [appellante] zich blijkens de aangevallen uitspraak op het standpunt gesteld dat de hoogte van de vaststelling en terugvordering van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget voor 2012, niet in geschil zijn. De rechtbank heeft daarom haar beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. In hoger beroep heeft [appellante] niets tegen dit oordeel ingebracht. Dat volgens haar de Belastingdienst/Toeslagen is uitgegaan van onjuiste inkomensgegevens, maakt niet dat zij een belang heeft bij de beoordeling van het besluit van 25 april 2016. Omdat [appellante] de vaststelling en terugvordering van de desbetreffende toeslagen niet heeft betwist, heeft de rechtbank haar beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
8. Het hoger beroep is ongegrond.
9. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2022
85-735