8.8.Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de Afdeling in wat Milieugroep Zuilen, [appellante sub 2] en [appellante sub 3] hebben aangevoerd geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de raad bij het voorbereiden van het plan in strijd heeft gehandeld met artikel 3.11, eerste lid, van de Awb of het plan anderszins onzorgvuldig heeft voorbereid door niet (opnieuw) een ontwerpplan ter inzage te leggen. Het betoog slaagt niet.
9. Over het betoog van [appellante sub 2] dat bepaalde onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan zijn verricht in of voor 2014, en dus ten tijde van de planvaststelling ouder waren dan twee jaar en daarom niet actueel, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:437, staat artikel 3.1.1a van het Besluit ruimtelijke ordening er niet aan in de weg dat onderzoeksgegevens ouder dan twee jaar aan het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan ten grondslag worden gelegd. Het betoog slaagt niet voor zover [appellante sub 2] in het algemeen heeft gesteld dat ten onrechte gebruik is gemaakt van onderzoeksrapporten die ook ten grondslag hebben gelegen aan het ontwerpplan uit 2014 en die dus ouder zijn dan twee jaar. [appellante sub 2] heeft een aantal van deze rapporten ook inhoudelijk bestreden. Dat zal elders in de uitspraak worden behandeld, bij de bespreking van de desbetreffende beroepsonderdelen van [appellante sub 2]. Onderdeel B: planregeling over de cumulatieve geurbelasting
(Milieugroep Zuilen, [appellant sub 4], [appellante sub 2], [appellante sub 3], De Trip)
I. De systematiek van de geurregeling
10. Voor een goed begrip van de hierna te verrichten beoordeling van de beroepsgronden tegen de geurregeling wordt de regeling eerst toegelicht. Deze toelichting berust op de plantoelichting, het rapport "Berekening cumulatieve geurbelasting BP Lage Weide" van bureau LBP Sight van 16 juli 2018 (hierna: Rapport geurbelasting), de "Beleidsregels geur bestemmingsplan Lage Weide, Gemeente Utrecht", vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht bij besluit van 16 januari 2018 (hierna: Beleidsregels geur), het deskundigenverslag en de nadere toelichting van de deskundige op de zitting van 7 december 2021.
11. In het plan is een regeling opgenomen waarmee wordt beoogd de cumulatieve geurbelasting van bedrijven op het industrieterrein voor geurgevoelige objecten buiten het plangebied te beperken tot een volgens de raad aanvaardbaar niveau. In de plantoelichting staat dat de geurregeling zo wordt ingericht dat de bestaande bedrijven hun bedrijfsvoering kunnen voortzetten, maar dat tegelijkertijd wordt voorkomen dat een uitbreiding of nieuwvestiging van bedrijven tot een verslechtering van de geursituatie buiten het plangebied leidt. De geurregeling geldt alleen voor geurrelevante bedrijven. Nieuwvestiging van een geurrelevant bedrijf of een verandering van de werking van een bestaand geurrelevant bedrijf is toegestaan na de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, als dat niet leidt tot de overschrijding van de aanvaardbare cumulatieve geurbelasting. De aanvaardbare cumulatieve geurbelasting is de cumulatieve geurbelasting van H=-1 (lichte hinder) als 98-percentiel, zoals weergegeven in een in bijlage 5 bij de planregels weergegeven geurcontour. Overschrijding van deze contour is alleen toegestaan, als de cumulatieve geurbelasting ter plaatse van een geurgevoelig object buiten de contour niet meer bedraagt dan H=-1 (lichte hinder) als 98-percentiel.
12. Aan de geurregeling van het bestemmingsplan ligt het hiervoor genoemde Rapport geurbelasting ten grondslag. In de planregels is een koppeling gemaakt met de Beleidsregels geur. Deze beleidsregels maken daarom deel uit van de planregeling. De beleidsregels worden door het college gehanteerd als toetsingskader bij het beslissen op aanvragen voor het afwijken van de gebruiksregels om een "nieuwe geurrelevante inrichting" toe te staan, dat wil zeggen de oprichting of verandering van de werking van een inrichting die tot een hogere geuremissie leidt dan de gemelde of vergunde geuremissie ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.
13. In het bestemmingsplan is een geurcontour vastgesteld voor de aanvaardbare cumulatieve geurbelasting (bijlage 5 planregels). De basis voor het berekenen van de geurcontour zijn de geuremissies die worden toegekend aan de individuele geurbronnen (bedrijven) op het industrieterrein. Deze individuele geurbronnen zijn ingevoerd in een verspreidingsmodel. In het deskundigenverslag staat dat voor het berekenen van de geurcontour gebruik is gemaakt van de "Standaardrekenmethode 3 (SRM3)" als onderdeel van het Nieuw Nationaal Model (hierna: NNM). Dit is volgens het deskundigenverslag de standaard waar alle (geur)verspreidingsberekeningen van industriële bronnen mee dienen te worden uitgevoerd. Een geurcontour rond een omvangrijk bedrijventerrein als Lage Weide vereist het in kaart brengen van een groot aantal bronnen. Veelal gaat het om een aantal bronnen per inrichting, terwijl sprake is van tientallen inrichtingen op het industrieterrein. Dit leidt tot honderden geurbronnen die ingevoerd moeten worden in het model. Wat betreft de te maken berekening bestaat er evenwel geen fundamenteel verschil tussen één grote inrichting met een groot aantal bronnen en een bedrijventerrein met een groot aantal inrichtingen met bijbehorende bronnen, aldus het deskundigenverslag.
14. Over het NNM staat in het deskundigenverslag dat dit model is ontwikkeld rond het jaar 2000. Het NNM berekent voor ieder uur de uurgemiddelde concentratie waarbij gebruik wordt gemaakt van gegenereerde uurgegevens over het weer (meteorologische gegevens van 10 jaar; 1995-2004). Deze zogeheten "uur-voor-uur-methode" maakt het mogelijk om te rekenen met variabele bronsterkten en warmte-inhoud per uur. Ook is het mogelijk rekening te houden met gebouwinvloed rond een emissiepunt. Alles overziende kan volgens het deskundigenverslag worden gesteld dat het NNM in beginsel geschikt is om cumulatie te berekenen. Het NNM kan echter niet omgaan met verschillende geuren. De geuren moeten eerst "hedonisch worden gewogen". De gewogen bronnen kunnen vervolgens als reguliere bron worden ingevoerd in het NNM. De wijze van weging staat dus los van het NNM, aldus het deskundigenverslag.
15. De werkwijze die is gehanteerd voor het invoeren van de geurbronnen op het industrieterrein in het model wordt beschreven in het Rapport geurbelasting en in de toelichting bij de Beleidsregels geur. Op het industrieterrein komen zowel geurrelevante als niet-geurrelevante inrichtingen voor. Een overzicht van de niet-geurrelevante richtingen staat in bijlage 6 bij de planregels. Dit zijn (onder meer) inrichtingen waarvoor in de VNG-publicatie "Bedrijven en Milieuzonering 2009" (hierna: VNG-publicatie) een richtafstand van 0 m wordt aanbevolen voor het hinderaspect "geur". Alleen de geurrelevante inrichtingen zijn betrokken bij het berekenen van de contour voor de cumulatieve geurbelasting. Zoals hiervoor in overweging 8.5 al is vermeld zijn er twee categorieën geurrelevante inrichtingen: met en zonder geuronderzoek. Op het industrieterrein zijn in totaal 10 inrichtingen gevestigd die over een geuronderzoek beschikken. Dit zijn inrichtingen die in het verleden een geuronderzoek hebben moeten overleggen. Het gaat in dit geval in de regel om vergunningplichtige inrichtingen. In tabel 2.1 van het Rapport geurbelasting is een overzicht opgenomen van de 10 inrichtingen die beschikken over een geuronderzoek. Bij het bepalen van de cumulatieve geurbelasting van deze bedrijven is aangesloten bij de geuronderzoeken en de vergunde emissies, met dien verstande dat de onderscheiden geurbronnen "hedonisch" zijn gewogen, voordat de emissies zijn betrokken in de cumulatieberekening. De daarbij toegepaste weegfactoren zijn eveneens opgenomen in de genoemde tabel 2.1 van het Rapport geurbelasting. Deze tabel is overgenomen onder overweging 27.1 van de uitspraak.
16. De zogenoemde "hedonische waarde" is een maatstaf voor het objectiveren van de onaangenaamheid van een geur. De geur van een veevoerfabriek wordt bijvoorbeeld als hinderlijker ervaren dan de geur van een broodfabriek. De hedonische waarde wordt uitgedrukt op een schaal van -4 tot 4, waarbij -4 staat voor een geurbeleving die als zeer onaangenaam wordt ervaren, 0 voor een neutrale geurbeleving en 4 voor een zeer aangename beleving van de geur. De methode voor het bepalen van de hedonische waarden van geuren is ontleend aan de door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm "NVN 2818:2019: Geurkwaliteit - Sensorische bepaling van de hedonische waarden van een geur met een olfactometer" (hierna: NVN 2818). De hinderlijkheid van een geur wordt volgens deze norm bepaald aan de hand van de waardering door een geselecteerd geurpanel, waarbij geldt dat aan een geur die in een lage concentratie - uitgedrukt in odourunits/m³ - als hinderlijk wordt ervaren, een lagere hedonische waarde wordt toegekend dan aan een geur die pas in een hoge(re) concentratie als hinderlijk wordt ervaren. In de NVN 2818 is het kader vastgelegd voor het objectiveren van de hinderlijkheid van een individuele geur.
Het bij elkaar optellen van de emissies van een groot aantal geurbronnen die dezelfde geur emitteren, levert geen noemenswaardige complicaties op bij het in kaart brengen van de cumulatieve geurbelasting. Geuremissies die verschillen wat betreft hun individuele hinderlijkheid kunnen daarentegen niet eenvoudig bij elkaar worden opgeteld bij de cumulatieberekening, omdat het effect van menging van verschillende geuren op de waarneembaarheid en hinderlijkheid daarvan niet eenvoudig is te voorspellen. De raad heeft dit willen ondervangen door individuele geuren (of geurbronnen), voordat deze worden betrokken in de cumulatieberekening, eerst te wegen op grondslag van hun relatieve hinderlijkheid. Deze "hedonische weging" houdt in wezen in dat een (erg) onaangename geur zwaarder meetelt in de cumulatieberekening dan een minder onaangename geur. Door middel van een gekozen weegfactor kan een geuremissie worden omgerekend in een gewogen geuremissie. In paragraaf 3.1 van de Beleidsregels geur wordt een nadere beschrijving gegeven van de wijze waarop de hedonische weegfactor is bepaald en hoe deze vervolgens is gehanteerd in de cumulatieberekening. Het uitgangspunt om een "hedonische weegfactor" toe te passen bij het cumuleren van verschillende geuren is ontleend aan de NEN-norm "NTA 9065:2012; Luchtkwaliteit - Geurmetingen - Meten en rekenen geur". In het deskundigenadvies wordt gewezen op paragraaf 7.7 van deze norm.
17. Naast de 10 geurrelevante inrichtingen waarvan geuronderzoeken beschikbaar zijn, zijn er ook inrichtingen die geurrelevant zijn, maar waarvan geen geuronderzoeken beschikbaar zijn. Dit zijn in de regel meldingsplichtige inrichtingen. Voor deze inrichtingen is uitgegaan van een hypothetische geuremissie. Voor het bepalen hiervan is per inrichting één geurbron gemodelleerd met een geuremissie die individueel resulteert in een geurcontour van 1,0 Europese geureenheden/m³ (hierna: ouE/m³) als 98-percentiel, met een straal die overeenkomt met de richtafstand voor geur van de voor die inrichting geldende Standaard Bedrijfsindeling-code uit bijlage I van de VNG-publicatie. Als een inrichting een SBI-code heeft waarbij een richtafstand voor geur geldt van 50 m, dan wordt aan die inrichting in het rekenmodel een geurbron toegekend waarvan de geurcontour van 1,0 ouE/m³ (98-percentiel) een straal heeft van 50 m. Als Bijlage I van het Rapport geurbelasting is een lijst opgenomen van alle inrichtingen op het industrieterrein waarvoor is uitgegaan van een hypothetische geuremissie op basis van de hinderafstanden van de VNG-publicatie. Het gaat in totaal om ongeveer 80 inrichtingen.
18. De in het plan vastgelegde norm voor de cumulatieve geurbelasting vanwege het industrieterrein bij geurgevoelige objecten buiten het plangebied bedraagt (maximaal) H=-1 (lichte hinder) als 98-percentiel. Deze norm houdt in dat buiten de in het plan vastgelegde contour de geurbelasting op geurgevoelige objecten 98 procent van de tijd maximaal tot lichte hinder mag leiden. Voor de overige 2 procent van de tijd mag de cumulatieve geurbelasting dus groter zijn dan H=-1. Op jaarbasis betekent dit dat gedurende maximaal 175 uur de cumulatieve geurbelasting de genoemde norm mag overschrijden. Als Bijlage 5 bij de planregels is een kaart gevoegd van de omgeving van het industrieterrein waarop de vastgestelde (toets)geurcontour is weergegeven. In hoofdzaak volgt de contour de (buiten)grenzen van het industrieterrein, zij het dat in het westen, noorden en noordoosten de contour zich gedeeltelijk uitstrekt over gronden die geen deel uitmaken van het industrieterrein. De geurcontour strekt zich niet uit over woningen of andere gevoelige objecten in Zuilen. De genoemde bijlage 5 waarop de contour voor de cumulatieve geurbelasting is weergegeven is hieronder overgenomen. Dit is de zogeheten toetscontour H = -1 (lichte hinder).
De in het Rapport geurbelasting berekende contour die de (gewogen) geurbelasting weergeeft van alle gemelde en vergunde emissies is hieronder overgenomen. In het deskundigenverslag staat dat de raad de berekende contour heeft opgerekt, zodat, waar de berekende contour binnen de grens van het Bedrijventerrein "Lage Weide" viel, deze verlegd is naar de grens van het bedrijventerrein.
II. De planregels over cumulatieve geurbelasting
19. Aan de gronden van het plangebied is de bestemming "Bedrijventerrein" toegekend. Daarnaast komen in het plangebied ook de bestemmingen "Water", "Groen" en "Verkeer-Railverkeer" voor.
In artikel 3, lid 3.1, van de planregels is bepaald dat de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven en activiteiten zoals nader geduid in de bij dit artikel behorende tabellen. De gebruiksmogelijkheden op perceelsniveau worden nader gereguleerd door middel van aanduidingen. De planregeling gaat uit van generieke aanduidingen die activiteiten toelaten tot een bepaalde zwaartecategorie als bedoeld in de bij de planregels behorende bijlage (3) "Lijst van bedrijfsactiviteiten". Deze lijst is ontleend aan de VNG-publicatie. Daarnaast is aan bepaalde percelen een maataanduiding toegekend die in aanvulling op het generieke gebruik ook een specifieke bedrijfsactiviteit toelaat (veelal) van een hogere categorie.
Voor het reguleren van de geurhinder vanwege het industrieterrein is van belang dat in artikel 3, lid 3.5, aanhef en onder b, van de planregels is vastgelegd dat op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" nieuwe geurrelevante inrichtingen niet zijn toegestaan. In de definitiebepaling van artikel 1, lid 1.64, van de planregels is nader geduid wat onder een "nieuwe geurrelevante inrichting" wordt verstaan. Deze bepaling luidt:
"a. geurrelevante inrichting, met uitzondering van de geurrelevante inrichting zoals die ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan in overeenstemming met het Activiteitenbesluit milieubeheer (zoals geldend op de dag van inwerkingtreding van dit plan) dan wel in overeenstemming met de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (zoals geldend op de dag van inwerkingtreding van dit plan) in werking was;
b. de verandering van (de werking van) de geurrelevante inrichting sinds de inwerkingtreding van dit plan, met uitzondering van de verandering die niet tot enige geuremissie leidt;
c. de wijziging van een niet-geurrelevante inrichting in een geurrelevante inrichting sinds de inwerkingtreding van dit plan."