BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
"Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen."
"Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering."
Artikel 6:19, eerste lid, luidt:
"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, luidt:
"De bestuursrechter kan bepalen dat:
b. zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan."
Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (Vogelrichtlijn)
Artikel 9, tweede lid en onder e, luidt:
"In de in lid 1 bedoelde afwijkende bepalingen moet worden vermeld:
e. welke controles zullen worden uitgevoerd."
Hoofdstuk 2. Natura 2000-gebieden
§ 2.3 Beoordeling van plannen en projecten
Artikel 2.7, tweede en derde lid, luidt:
2. Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied;
§ 3.1. Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn
"1. Het is verboden opzettelijk van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden of te vangen;
2. Het is verboden opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen;
3. Het is verboden eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid te rapen en deze onder zich te hebben;
4. Het is verboden vogels als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren;
5. Het verbod, bedoeld in het vierde lid, is niet van toepassing indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort."
"1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van de verboden als bedoeld in artikel 3.1 of artikel 3.2, zesde lid, ten aanzien van vogels van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van hun nesten, rustplaatsen of eieren;
4. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
1˚. in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid;
2˚. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
3˚. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren;
4˚. ter bescherming van flora of fauna;
5˚. voor onderzoek of onderwijs, het uitzetten of herinvoeren van soorten, of voor de daarmee samenhangende teelt, of;
6˚. Om het vangen, het onder zich hebben of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan;
5. In een ontheffing, onderscheidenlijk vrijstelling worden in elk geval opgenomen, onderscheidenlijk regels gesteld, over:
a. de middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden, waarbij enkel het gebruik wordt toegestaan van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen middelen, installaties of methoden;
b. de tijd en plaats waarvoor de ontheffing of vrijstelling geldt, en
c. de wijze waarop het risico voor het behoud van de vogelstand wordt beperkt.
§ 3.2 Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn
"1. Het is verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen;
2. Het is verboden dieren als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren;
3. Het is verboden eieren van dieren als bedoeld in het eerste lid in de natuur opzettelijk te vernielen of te rapen;
4. Het is verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in het eerste lid te beschadigen of te vernielen;
5. Het is verboden planten van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel b, bij de Habitatrichtlijn of bijlage I bij het Verdrag van Bern, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen."
"1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in artikel 3.5 of artikel 3.6, tweede lid, ten aanzien van dieren of planten van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van de voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren van daarbij aangewezen soorten;
4. Bij algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, kan worden bepaald dat gedeputeerde staten ontheffing kunnen verlenen, of dat provinciale staten bij verordening vrijstelling kunnen verlenen, van bij de maatregel aangewezen regels;
5. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
1˚. in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
2˚. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;
3˚. In het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
4˚. voor onderzoek of onderwijs, repopulatie of herintroductie van deze soorten, of voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten, of;
5˚. om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectie wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben, onderscheidenlijk een beperkt bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben;
c. er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Hoofdstuk 5. Vrijstellingen, beschikkingen en verplichtingen
"1. Aan een vrijstelling, vergunning of ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden;
2. Een vrijstelling, vergunning of ontheffing kan onder beperkingen worden verleend;
3. Vrijstellingen, vergunningen en ontheffingen kunnen aan een geldigheidsduur worden gebonden;
4. Het is verboden te handelen in strijd met de bij een vergunning of ontheffing gestelde voorschriften;
5. Het eerste, tweede, derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een krachtens artikel 3.18, eerste of vierde lid, gegeven opdracht."
Voorschriften bij besluit van 25 augustus 2021
"Aan deze vergunning zijn de volgende voorschriften verbonden:
1. Toestemming wordt verleend voor het oprichten en in werking hebben van 21 windturbines met de volgende kenmerken en afmetingen:
13. In nachten (tussen zonsondergang en zonsopkomst) in de periode van
1 april tot 15 oktober dient het aantal rotaties van de rotorbladen per minuut per windturbines tot minder dan 1 teruggebracht te worden ter reductie van het aantal aanvaringsslachtoffers onder rosse vleermuis, laatvlieger, tweekleurige vleermuis, gewone dwergvleermuis en ruige vleermuis indien:
- de temperatuur hoger is dan 12 graden Celsius,
- er geen sprake is van neerslag, en
- de op ashoogte gemeten windsnelheden lager of gelijk zijn aan 6 m/s.
16. Initiatiefnemer stelt uiterlijk zes maanden voor het operationeel worden van het windpark een monitoringsplan op. Dit monitoringsplan behoeft de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Aan de basis van deze monitoring liggen de reeds uitgevoerde slachtoffermonitoringsonderzoeken mede ten grondslag.
17. In de monitoringrapportage dient in ieder geval te worden vermeld:
a. het verwachte aantal slachtoffers per soort onder vogels en vleermuizen;
b. het werkelijk aantal slachtoffers per soort onder vogels en vleermuizen.
18. Vanaf de start van de exploitatie van het windpark dient er monitoring plaats te vinden op de wijze zoals omschreven in het goedgekeurde monitoringsplan.
19. Jaarlijks dient er voor 1 maart een tussenrapportage over de monitoring van het afgelopen kalenderjaar te worden overgelegd aan Gedeputeerde Staten.
20. De verplichting tot monitoring kan nadat ten minste 3 jaren is gemonitord en indien de monitoringsresultaten duidelijk een stabiel beeld laten zien, op verzoek van de vergunninghouder worden ingetrokken. De verplichting tot monitoring vervalt uiterlijk nadat 5 jaren is gemonitord."
Voorschriften bij besluit van 21 december 2018, gewijzigd bij besluit van 9 mei 2019
"Aan deze vergunning zijn de volgende voorschriften verbonden:
1. Toestemming wordt verleend voor het oprichten en in werking hebben van 21 windturbines met de volgende kenmerken en afmetingen:
13. Gedurende de eerste vier en twintig maanden van exploitatie dient de vergunninghouder het aantal aanvaringsslachtoffers onder trekvogels te monitoren, met inachtneming van de voorschriften die hieronder worden gesteld onder het kopje ‘monitoringsvoorschriften’;
14. Op grond van de resultaten van de uitgevoerde monitoring en andere relevante wettelijke onderzoeksresultaten (waaronder de resultaten van het onder regie van het bevoegd gezag uitgevoerde onderzoek naar een trekvoorspellingsmodel) zal de vergunninghouder uiterlijk acht en twintig maanden na aanvang van de exploitatie van het windpark een slachtofferreductieplan ter goedkeuring aan het College van GS voorleggen;
15. Het slachtofferreductieplan dient te onderbouwen dat de daarin opgenomen maatregelen een effectieve slachtofferreductie van vogelsoorten zal opleveren ten opzichte van de situatie zonder maatregelen. Als voor het slachtofferreductieplan gebruik wordt gemaakt van een stilstandvoorziening, dan zal deze voorziening zodanig worden vormgegeven dat de stilstandperiode ten minste 48 uur voor het stilzetten van de turbines bekend is. Het aantal uur stilstand bedraagt maximaal 100 uur per jaar;
16. Indien vergunninghouder gemotiveerd kan aangeven dat met andere maatregelen of lager aantal uren stilstand een even grote reductie van het aantal vogelslachtoffers kan worden bereikt, dan wel dat stilstand niet effectief is, dan kan een gemotiveerd verzoek tot aanpassing van het aantal stilstanduren worden ingediend bij Gedeputeerde Staten. Dit voorstel kan onderdeel uitmaken van het door GS goed te keuren slachtofferreductieplan;
17. Aanvullend op de maatregelen voor trekvogels dient van de turbines in nachten (tussen zonsondergang en zonsopkomst), het aantal rotaties per minuut per windturbine tot minder dan 1 terug te worden gebracht ter reductie van het aantal aanvaringsslachtoffers onder rosse vleermuis, laatvlieger, tweekleurige vleermuis, gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis in de periode van 1 april tot 15 oktober. Stilstand ten behoeve van vleermuizen dient te worden uitgevoerd:
- tussen zonsondergang en zonsopkomst;
- indien de temperatuur hoger is dan 12 graden Celsius;
- indien er geen sprake is van neerslag;
- indien de op ashoogte gemeten windsnelheden lager of gelijk zijn aan 6 m/s.
20. Initiatiefnemer stelt uiterlijk zes maanden voor het operationeel worden van het windpark een monitoringsplan op. Dit monitoringsplan behoeft de goedkeuring van GS. In dit monitoringsplan zal de effectiviteit van de stilstandvoorziening of andere door initiatiefnemer gekozen maatregel(en) ter reductie van het aantal aanvaringsslachtoffers gedurende 5 jaren vanaf het operationeel worden van het park worden onderzocht. Aan de basis van deze monitoring liggen de reeds uitgevoerde slachtoffermonitoringsonderzoeken, het in uitvoering zijnde onderzoek naar trekvogelvoorspelling door de Universiteit van Amsterdam en de daarmee in samenhang uit te voeren tellingen van aanvaringsslachtoffers (w.o. vleermuizen) mede ten grondslag.
21. In de monitoringsrapportage dient in ieder geval vermeld te worden:
a. verwacht aantal slachtoffers per soort onder vogels en vleermuizen;
b. werkelijk aantal slachtoffers per soort onder vogels;
c. een beoordeling van het aantal slachtoffers in het licht van de voor de soort geldende instandhoudingsdoelstelling en/of de staat vna instandhouding van de betrokken soort;
d. verantwoording over het uitvoeren van de slachtofferreductiemaatregelen zoals benoemd in het slachtofferreductieplan of deze vergunning;
e. conclusie naar aanleiding van de onderzoeksresultaten;
f. eventueel voorgestelde aanvullende maatregelen indien sprake is van onverwachte/ongewenst hoge aantallen slachtoffers van specifieke soorten ten opzichte van het verwachte aantal slachtoffers, zoals in dit besluit omschreven.
g. een beoordeling of de stilstandvoorziening of andere door initiatiefnemer gekozen maatregel ter reductie van het aantal aanvaringsslachtoffers onder trekvogels voor alle vergunde windturbines kan gelden als voldoende effectief instrument ter beperking van het aantal aanvaringsslachtoffers;
h. eventueel een voorstel voor hoe het besluit voor het onderdeel stilstandvoorziening voor vogels en vleermuizen dient te worden gewijzigd of aangepast, onder de condities als genoemd in artikel 5.4 van de Wet natuurbescherming.
22. Jaarlijks dient een tussenrapportage over deze monitoring te worden overgelegd voor 1 maart van het jaar, volgend op het jaar waarop het verslag betrekking heeft, ter kennis te worden gebracht van Gedeputeerde Staten.
23. De monitoring kan, nadat ten minste vijf jaren is gemonitord en indien de monitoringsresultaten duidelijk een stabiel beeld laten zien dat niet in negatieve zin afwijkt van de prognose als neergelegd in het ecologische rapport met betrekking tot de aantallen vogel en vleermuisslachtoffers, op verzoek van de vergunninghouder worden ingetrokken."