ECLI:NL:RVS:2022:2840

Raad van State

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
202205255/1/V3 en 202205255/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel en verzoek om voorlopige voorziening

Op 3 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 15 februari 2022 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.L.M. Janssen, heeft tegen deze afwijzing beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 29 augustus 2022 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de staatssecretaris de afwijzing van de asielaanvraag deugdelijk had gemotiveerd. De vreemdeling had weliswaar gebeurtenissen in zijn woonplaats geloofwaardig geacht, maar de staatssecretaris vond de gebeurtenissen na zijn vertrek naar Hurghada en Caïro niet geloofwaardig. De vreemdeling had onvoldoende onderbouwd waarom hij geen bescherming van hogere autoriteiten had gezocht, wat leidde tot de conclusie dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen.

De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 oktober 2022.

Uitspraak

202205255/1/V3 en 202205255/2/V3.
Datum uitspraak: 3 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 29 augustus 2022 in zaak nr. NL22.4229 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 29 augustus 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.L.M. Janssen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    De rechtbank heeft namelijk terecht overwogen dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris heeft alle door de vreemdeling gestelde gebeurtenissen in zijn aanvankelijke woonplaats geloofwaardig geacht, maar de gestelde gebeurtenissen vanaf zijn vertrek naar Hurghada en later naar Caïro niet. Omdat dat deel van het relaas geheel op vooronderstellingen van de vreemdeling gebaseerd is, heeft de staatssecretaris dat deel niet ten onrechte niet geloofwaardig geacht. Ook heeft de vreemdeling onvoldoende uitgelegd waarom hij niet de bescherming van de hogere autoriteiten heeft gezocht. Onder die omstandigheden heeft de staatssecretaris de asielaanvraag terecht afgewezen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Sevenster
voorzieningenrechter
w.g. Bechinka
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2022
371-962