ECLI:NL:RVS:2022:2847
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 6 maart 2020 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 22 januari 2021 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 20 september 2021 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N.B. Swart, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State oordeelde dat de vragen die in het hogerberoepschrift zijn gesteld, niet in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord hoeven te worden. De Raad verwijst naar relevante Europese rechtspraak en concludeert dat de opgeworpen vragen aan de hand van deze rechtspraak beantwoord kunnen worden.
Uiteindelijk wordt het hoger beroep ongegrond verklaard en wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.