ECLI:NL:RVS:2022:2886
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht in vreemdelingenzaak
Op 7 oktober 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 17 september 2021 was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 1 april 2022, heeft de rechtbank op 27 juli 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Özkara, hoger beroep ingesteld.
De griffier heeft de vreemdeling in een brief gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht voor het hoger beroep, met een deadline van 7 september 2022. Aangezien de vreemdeling dit griffierecht niet heeft voldaan, heeft de griffier haar op 9 september 2022 opnieuw geïnformeerd over de noodzaak van betaling binnen twee weken. De vreemdeling heeft echter geen betaling verricht en ook geen redenen aangevoerd waarom het hoger beroep toch in behandeling zou moeten worden genomen.
De Raad van State heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de vereiste betaling van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig voldoen aan proceskosten in bestuursrechtelijke procedures.