ECLI:NL:RVS:2022:2897

Raad van State

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
202103135/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 6 april 2021 haar beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 28 mei 2019 was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond bij besluit van 4 augustus 2020. De rechtbank oordeelde dat er geen 'more than the normal emotional ties' bestonden tussen de vreemdeling en haar in Nederland verblijvende zoon, en verwierp haar beroep op artikel 8 van het EVRM. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Wierink, heeft hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 10 oktober 2022 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep van de vreemdeling niet slaagde. De Afdeling benadrukt dat de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM een belangenafweging moet maken die alle relevante feiten en omstandigheden omvat. Dit is niet gebeurd, waardoor de grief van de vreemdeling slaagt. Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 4 augustus 2020 is eveneens vernietigd. De staatssecretaris is opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, waarbij hij de vreemdeling moet horen en de vereiste belangenafweging moet verrichten. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdeling.

Uitspraak

202103135/1/V3.
Datum uitspraak: 10 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 6 april 2021 in zaak nr. 20/1378 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 4 augustus 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 april 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Wierink, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In de grieven 1 tot en met 5 klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar beroep op artikel 8 van het EVRM niet slaagt. De rechtbank heeft deze overweging namelijk gebaseerd op haar oordeel dat er geen 'more than the normal emotional ties' bestaan tussen de vreemdeling en haar in Nederland verblijvende zoon. De rechtbank en de staatssecretaris kunnen echter niet meer volstaan met deze vaststelling. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006, onder 9.3.1. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM altijd een alle relevante feiten en omstandigheden omvattende belangenafweging moet verrichten. Deze belangenafweging heeft de staatssecretaris niet verricht. De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 4 augustus 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet binnen twaalf weken een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar nemen. Daarbij moet de staatssecretaris uitgaan van de feiten en omstandigheden die zich op dat moment voordoen. Gelet hierop moet de staatssecretaris de vreemdeling op de voet van artikel 7:2 van de Awb horen, tenzij zich een uitzondering als genoemd in artikel 7:3, aanhef en onder c, d of e, van de Awb voordoet. Met inachtneming van de daarbij vergaarde feiten en omstandigheden moet de staatssecretaris opnieuw een standpunt innemen over de vraag of tussen betrokkenen meer dan normale emotionele banden bestaan en moet hij de vereiste belangenafweging verrichten. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 6 april 2021 in zaak nr. 20/1378;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 4 augustus 2020, V-[…];
V.       draagt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.     gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdelingen het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2022
644