ECLI:NL:RVS:2022:2956
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 7 september 2021 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 30 november 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, heeft op 29 maart 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten.
De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. J. Hofstede, advocaat te Almelo. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling stelt vast dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden, zoals bedoeld in artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. De Afdeling bevestigt deze motivering en verklaart het hoger beroep ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.