ECLI:NL:RVS:2022:2959

Raad van State

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
202106592/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van polygame situatie

Op 13 oktober 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van vijf vreemdelingen tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdelingen, minderjarige kinderen van een referent, hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, die op 27 december 2019 door de staatssecretaris was afgewezen. De staatssecretaris weigerde de aanvraag op basis van de polygame situatie van de referent, waarbij hij zich beriep op artikel 3.16 van het Vreemdelingenbesluit 2000, dat polygamie in Nederland in strijd met de openbare orde acht.

De rechtbank Den Haag had eerder de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris bevestigd, en de vreemdelingen gingen in hoger beroep. In hun grieven stelden de vreemdelingen dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de staatssecretaris het belang van de openbare orde terecht zwaar in het nadeel van hen had gewogen. Ze voerden aan dat hun polygame situatie was ontstaan in een land waar dit wettelijk is toegestaan en dat de betrokken vrouwen achter de situatie stonden. De vreemdelingen betoogden dat de staatssecretaris in dit geval een minder zwaarwegend belang aan de openbare orde had moeten toekennen.

De Raad van State bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat polygamie in Nederland in strijd is met de openbare orde. De rechtbank had terecht overwogen dat de staatssecretaris niet verplicht is om in elk individueel geval te beoordelen of de polygame situatie strijd oplevert met de openbare orde. De Raad van State concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdelingen niet alleen op basis van de openbare orde had afgewezen, maar ook op basis van een individuele beoordeling van de situatie. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

202106592/1/V1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3], [vreemdeling 4] en [vreemdeling 5],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 21 september 2021 in zaak nr. 21/1060 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 27 december 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 21 januari 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 september 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. E.E.M. Bezem, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdelingen zijn vijf van de in totaal dertien minderjarige kinderen van referent, bij wie zij verblijf wensen in het kader van nareis. De kinderen van referent hebben drie verschillende moeders, met wie referent allen getrouwd is. De staatssecretaris heeft aan één van de echtgenotes van referent en hun acht kinderen eerder een mvv verleend. De vreemdelingen zijn de kinderen van de andere twee echtgenotes. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen vanwege de polygame situatie, onder verwijzing naar artikel 3.16 van het Vb 2000. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat polygamie in Nederland in strijd is met de openbare orde en dat hij de polygame situatie zwaar in het nadeel van de vreemdelingen weegt.
Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdelingen vanwege de polygame situatie terecht heeft afgewezen.
2.       De rechtbank heeft overwogen dat in Nederland het uitgangspunt is dat een polygame situatie in strijd is met de openbare orde en daarom niet wordt gefaciliteerd. De staatssecretaris is niet gehouden om in elk individueel geval te beoordelen of de polygame situatie strijd oplevert met de openbare orde. Dat belang is een gegeven en een zwaarwegend belang dat de staatssecretaris moet afwegen tegen de door de vreemdelingen aangevoerde belangen. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat de staatssecretaris alle relevante belangen bij zijn beoordeling heeft betrokken, deze juist heeft afgewogen en de aanvraag terecht heeft afgewezen.
3.       In hun eerste grief klagen de vreemdelingen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris het belang van de openbare orde terecht zwaar in het nadeel van de vreemdelingen heeft gewogen. Zij betogen dat de polygame situatie in dit geval is ontstaan in een land waar dit volgens de wetgeving is toegestaan en dat de betrokken vrouwen achter de situatie staan. In dit geval is het volgens de vreemdelingen daarom niet in hun belang en dat van de echtgenotes van referent om aan hen het verblijf te weigeren, terwijl het doel van de weigering om polygame situaties te faciliteren juist het beschermen van vrouwen- en kinderrechten is. De staatssecretaris had volgens de vreemdelingen in dit geval dus een minder zwaarwegend belang moeten toekennen aan de openbare orde.
4.       In hun derde grief klagen de vreemdelingen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris niet gehouden is om in elk individueel geval te beoordelen of de polygame situatie in strijd is met de openbare orde, en dat de strijd met de openbare orde een gegeven is. Zij voeren aan dat de staatssecretaris altijd invulling moet geven aan de vraag wat het belang van de openbare orde inhoudt, wat hij in dit geval niet heeft gedaan.
4.1.    Op grond van artikel 4, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn kunnen lidstaten gezinshereniging van minderjarige kinderen in een polygame relatie beperken. Deze beperking heeft de wetgever geïmplementeerd in artikel 3.16 van het Vb 2000. De rechtbank heeft daarover terecht overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het uitgangspunt in Nederland is dat polygamie in strijd is met de openbare orde. Zoals de Afdeling onder 2.4. van de uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2453, heeft overwogen, is polygamie naar algemene in Nederland heersende maatschappelijke opvattingen in strijd met de goede zeden en de openbare orde. Dat blijkt ook uit het feit dat polygamie bij wet verboden is. In artikel 1:33 van het Burgerlijk Wetboek is opgenomen dat een persoon tegelijkertijd slechts met één andere persoon door het huwelijk verbonden kan zijn en op grond van artikel 237 van het Wetboek van Strafrecht is het strafbaar om opzettelijk een dubbel huwelijk aan te gaan. De door de vreemdelingen gestelde verandering van de maatschappelijke opvatting over gezinsconstructies, zoals het aanvaarden van polyamorie in Nederland, laat onverlet dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het uitgangspunt is dat polygamie in strijd is met de openbare orde en dat de Nederlandse staat dit daarom niet faciliteert.
4.2.    De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat de redenen voor en de verhoudingen binnen de polygame relatie buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Dat een polygame situatie is ontstaan in een land waar dit wel is toegestaan en dat alle betrokkenen het polygame huwelijk naar gesteld vrijwillig zijn aangegaan, laat onverlet dat polygamie in Nederland in strijd is met de openbare orde en goede zeden.
5.       Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 31 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:329, onder 6 en 7, moet de staatssecretaris niettemin altijd een individuele beoordeling maken als hij deze beperking aan een vreemdeling tegenwerpt. In die uitspraak heeft de Afdeling ook overwogen dat de staatssecretaris in die beoordeling zwaar gewicht mag toekennen aan het feit dat een kind afkomstig is uit een polygame relatie die in strijd met de openbare orde wordt geacht. De staatssecretaris heeft in dit geval een dergelijke individuele beoordeling gemaakt en daarbij de polygame situatie zwaar in het nadeel van de vreemdelingen mogen laten wegen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. De staatssecretaris heeft de aanvraag van de vreemdelingen dus niet alleen wegens strijd met de openbare orde afgewezen en daarom kan hun verwijzing naar de arresten van het Hof van Justitie van 12 december 2019, E.P., ECLI:EU:C:2019:1071, en V.G., ECLI:EU:C:2019:1072, over het Unierechtelijke openbare-ordecriterium, de vreemdelingen niet baten.
5.1.    Beide grieven falen.
6.       Wat de vreemdelingen in de overige grieven aanvoeren leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Beerse
griffier
382-999