202004101/2/R3.
Datum uitspraak: 26 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Leeuwarden,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Leeuwarden,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Leeuwarden,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:253 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad opgedragen de daar omgeschreven gebreken in het besluit van 17 juni 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Leeuwarden - De Zuidlanden plandeel Unia" te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht. Bij besluit van 13 juli 2022 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad het bestemmingsplan "Leeuwarden - De Zuidlanden plandeel Unia" opnieuw en gewijzigd vastgesteld.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, zienswijzen naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Tussenuitspraak
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak, onder 5.1 tot en met 5.5, overwogen dat het plan in strijd is met artikel 3.1.1, eerste lid, van de "Verordening Romte Fryslân 2014" (hierna: de Verordening Romte). De raad kan afwijken van artikel 3.1.1, eerste lid, van de Verordening Romte op grond van de artikelen 3.1.1, tweede lid, en 3.1.2 van de Verordening Romte. Aan de voorwaarden in de artikelen 3.1.1, tweede lid, en 3.1.2 van de Verordening Romte wordt niet voldaan, zodat niet kon worden afgeweken van artikel 3.1.1, eerste lid, van de Verordening Romte.
De Afdeling heeft verder in de tussenuitspraak, onder 11.1, overwogen dat sprake is van een discrepantie tussen de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing" en artikel 4.2.2 van de planregels. De aanduiding op de verbeelding spreekt immers over "bebouwing" en artikel 4.2.2 van de planregels over "gebouwen". Dit betekent dat de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing" op de verbeelding en artikel 4.2.2 van de planregels niet op elkaar aansluiten en betekenisloos zijn.
2. Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 17 juni 2020 gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 3.1.1, eerste lid, van de Verordening Romte en het rechtszekerheidsbeginsel te worden vernietigd.
Opdrachten in de tussenuitspraak
3. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad het opgedragen de gebreken in het besluit van 17 juni 2020 te herstellen. De raad is opgedragen om:
- met inachtneming van wat is overwogen onder 5.1 tot en met 5.5, het daar omschreven gebrek te herstellen. Bij het nemen van een gewijzigd of nieuw besluit zou de raad ervoor kunnen kiezen om toepassing te geven aan de voorwaarden in artikel 3.1.2, onder a, c en d, van de Verordening Romte op grond waarvan kan worden afgeweken van artikel 3.1.1 van de Verordening Romte. In dat geval dient de raad een voorwaardelijke verplichting of een vergelijkbare figuur in het plan op te nemen die strekt tot de fasering, te motiveren waarom de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw passen bij aard en schaal van het stedelijk centrum en overleg te voeren met gedeputeerde staten van de provincie Fryslân (hierna: gedeputeerde staten) over de noodzaak van toevoeging van het project aan het woningaanbod in de gemeente Leeuwarden. Indien de raad er niet voor kiest toepassing te geven aan de voorwaarden in artikel 3.1.2, onder a, c en d, van de Verordening Romte, dient de raad het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling;
- met inachtneming van wat is overwogen onder 11.1, het daar omschreven gebrek te herstellen. Bij het nemen van een gewijzigd of nieuw besluit zou de raad ervoor kunnen kiezen om de verbeelding of artikel 4.2.2 van de planregels te wijzigen, dan wel in zoverre een anderszins gewijzigde planregeling vast te stellen.
Herstelbesluit
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad met het herstelbesluit het bestemmingsplan "Leeuwarden - De Zuidlanden plandeel Unia" opnieuw en gewijzigd vastgesteld door de verbeelding, artikel 1.1 van de planregels en de plantoelichting te wijzigen.
Het beroep van rechtswege
5. Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt:
"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
6. Het herstelbesluit is een besluit ter vervanging van het besluit van 17 juni 2020 en is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding.
7. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn van rechtswege gericht tegen het herstelbesluit. Wat zij als zienswijzen naar voren hebben gebracht, zal de Afdeling aanmerken als de gronden van het beroep van rechtswege tegen het herstelbesluit.
8. De Afdeling zal hierna aan de hand van de naar voren gebrachte zienswijzen beoordelen of de raad met het herstelbesluit heeft voldaan aan de opdrachten in de tussenuitspraak. Zoals in de tussenuitspraak onder 12 is overwogen, zal de Afdeling ook ingaan op de beroepsgronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] over de aantasting van hun uitzicht en privacy.
Verordening Romte
9. [appellant sub 2] voert aan dat het bestemmingsplan nog steeds niet in overeenstemming met artikel 3.1.1 van de Verordening Romte. Gedeputeerde staten hebben in de brief van 5 juli 2020 weliswaar toestemming gegeven voor de fasering, maar deze fasering is volgens [appellant sub 2] niet met een voorwaardelijke verplichting of een vergelijkbare figuur in het plan geborgd, zoals in de tussenuitspraak is overwogen. Omdat een voorwaardelijke verplichting of een vergelijkbare figuur ontbreekt, dient het herstelbesluit te worden vernietigd.
[appellant sub 1] voert eveneens aan dat het bestemmingsplan niet in overeenstemming is met artikel 3.1.1 van de Verordening Romte. Gelet op het woonplan kunnen 145 woningen worden gerealiseerd. De Afdeling oordeelde in de tussenuitspraak volgens [appellant sub 1] dat afwijken niet aan de orde kon zijn. De tabel van 16 februari 2022, die als bijlage 21 en 22 bij de plantoelichting is gevoegd, maakt dit niet anders. [appellant sub 1] had dan ook verwacht dat artikel 7.2.1 van de planregels zou worden aangepast, in die zin dat maximaal 145 woningen kunnen worden gerealiseerd in plaats van 200.
9.1. Artikel 3.1.1 van de Verordening Romte luidt:
"1. Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
2. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan, indien:
a. het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat dan wel, voor zover gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, niet meer dan 11 woningen bevat, en
b. in de plantoelichting is gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten."
Artikel 3.1.2 luidt:
"In afwijking van artikel 3.1.1 kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet past in een woonplan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a. de woningbouwcapaciteit van het ruimtelijk plan wordt ingepast in het regionale woningbouwprogramma, via uitwisseling van woningbouwcapaciteit op gemeentelijk of regionaal niveau, of door fasering van plannen;
b. indien het gaat om een Waddeneiland, wordt de woningbouwcapaciteit van het ruimtelijk plan ingepast in het gemeentelijke woningbouwprogramma, via uitwisseling van woningbouwcapaciteit op gemeentelijk niveau of door fasering van plannen;
c. de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw passen bij aard en schaal van de overige, het regionaal centrum of het stedelijk centrum
d. voorafgaand aan het voorgeschreven wettelijk overleg over het ruimtelijk plan, is met Gedeputeerde Staten overleg gevoerd over de noodzaak van toevoeging van het project aan het woningaanbod in de gemeente."
Artikel 7.2.1 van de planregels luidt:
"Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
[…]
b. het aantal woningen bedraagt ten hoogste 200;
[…]."
9.2. In paragraaf 3.2.3 van de plantoelichting staat:
"Met de provincie Fryslân heeft afstemming plaatsgevonden over het woningbouwprogramma (woonplan) voor de periode tot en met 2029 met een doorkijk tot en met 2039. De woningbouwafspraak 2020-2030 en de tabel woningaanbod gemeente Leeuwarden 2020-2030 zijn als Bijlage 21 en Bijlage 22 bijgevoegd. De te realiseren woningen in Unia (in de bijgevoegde tabel opgenomen als Unia West), die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, passen binnen de woningbouwafspraak. Het woningbouwprogramma past binnen de eisen die de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling stelt en voldoet daarmee aan artikel 3.1.1 van de Verordening Romte Fryslân 2014."
Uit de tabel van 16 februari 2022, die als bijlage 21 en 22 bij de plantoelichting is gevoegd, volgt dat het planaanbod voor Unia-West 200 woningen bedraagt.
Uit het voorgaande volgt dat volgens het woonplan tot en met het jaar 2029, 200 woningen mogen worden toegevoegd in Unia-West. Volgens artikel 7.2.1, aanhef en onder b, van de planregels voorziet het bestemmingsplan in de toevoeging van 200 woningen. Dat is in overeenstemming met het woonplan. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het bestemmingsplan niet in strijd is met artikel 3.1.1, eerste lid, van de Verordening Romte.
9.3. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat met een voorwaardelijke verplichting of een vergelijkbare figuur de fasering in het plan zou moeten worden geborgd, overweegt de Afdeling als volgt. Bij het afwijken van artikel 3.1.1, eerste lid, van de Verordening Romte, kan fasering aan de orde komen gelet op de artikelen 3.1.1, tweede lid, en 3.1.2 van de Verordening Romte. Omdat het bestemmingsplan niet in strijd is met artikel 3.1.1, eerste lid, van de Verordening Romte en bovendien niet van deze bepaling hoeft te worden afgeweken, hoeft geen toepassing te worden gegeven aan de artikelen 3.1.1, tweede lid, en 3.1.2 van de Verordening Romte.
9.4. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de Afdeling in de tussenuitspraak heeft geoordeeld dat afwijken niet aan de orde kon zijn, overweegt de Afdeling dat zij in de tussenuitspraak tot dit oordeel is gekomen vanwege de vaststelling dat niet aan de voorwaarden in de artikelen 3.1.1, tweede lid, en artikel 3.1.2 van de Verordening Romte werd voldaan. Anders dan [appellant sub 1] meent, ligt in dit oordeel niet besloten dat de raad in het voorliggende geval onder alle omstandigheden geen toepassing kon geven aan de artikelen 3.1.1, tweede lid, en 3.1.2 van de Verordening Romte.
9.5. De betogen slagen niet.
Discrepantie tussen een aanduiding op de verbeelding en de planregels
10. Volgens [appellant sub 1] is de discrepantie tussen de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing" en artikel 4.2.2 van de planregels hersteld. [appellant sub 2] sluit zich aan bij de zienswijze van [appellant sub 1]. De Afdeling leidt hieruit af dat zij op dit punt kunnen instemmen met het herstelbesluit.
11. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wijzen er verder op dat dat de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" aan een strook grond met de bestemming "Woongebied" is toegekend. Volgens [appellant sub 1] is deze wijziging op eigen initiatief van de raad tot stand gekomen. [appellant sub 2] betoogt dat van deze wijziging geen melding is gemaakt in het herstelbesluit en dat de wijziging niet wordt gemotiveerd.
11.1. In het bestemmingsplan dat op 17 juni 2020 door de raad is vastgesteld, was de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing" toegekend aan een strook grond ten zuidoosten van de woonarken van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] met de bestemming "Woongebied". Het daarbij behorende artikel 7.2.3 van de planregels luidde als volgt:
"In afwijking van het bepaalde in artikel 7.2.1 en 7.2.2 geldt ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" de volgende regel:
1. er mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd."
In het herstelbesluit is de aanduiding specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" toegekend aan deze strook grond. Het daarbij behorende artikel 7.2.3 van de planregels luidt als volgt:
"In afwijking van het bepaalde in artikel 7.2.1 en 7.2.2 geldt ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" de volgende regel:
1. er mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd."
Uit het voorgaande blijkt dat de aanduiding die is toegekend aan de strook grond ten zuidoosten van de woonarken van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] is gewijzigd. Artikel 7.2.3 van de planregels is niet gewijzigd. Daarover kan uit de brief van de raad van 26 juli 2022 en het door het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden opgestelde raadsvoorstel voor de vaststelling van het herstelbesluit worden afgeleid dat de raad de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing" heeft gewijzigd in "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" vanwege de in de tussenuitspraak onder 11.1 geconstateerde discrepantie tussen de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing" en artikel 4.2.2 van de planregels. Het betoog dat deze wijziging niet is gemotiveerd, volgt de Afdeling daarom niet.
De betogen slagen niet.
12. [appellant sub 1] wijst erop dat de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" aan een strook grond met de bestemming "Woongebied" is toegekend. Het daarbij behorende artikel 7.2.3 van de planregels ziet echter zowel op gebouwen als overkappingen. Hiermee is sprake van een discrepantie tussen de verbeelding en de planregels, omdat de aanduiding op de verbeelding alleen ziet op gebouwen. Dit kan mogelijk discussie opleveren bij de vergunningverlening. [appellant sub 1] vreest dat hij geconfronteerd kan worden met overkappingen op deze strook grond.
12.1. De aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" is weliswaar met het herstelbesluit gewijzigd, maar een vergelijkbare aanduiding was al opgenomen in het bestemmingsplan dat op 17 juni 2020 door de raad is vastgesteld. De aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing" was namelijk toegekend aan een strook grond met de bestemming "Woongebied". Het bij deze aanduiding behorende artikel 7.2.3 van de planregels is niet gewijzigd.
Gelet hierop heeft [appellant sub 1] zijn gronden na de tussenuitspraak uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen gronden, die niet zien op de in de tussenuitspraak aan de raad gegeven opdracht. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan in het licht van de goede procesorde niet worden aanvaard dat na een tussenuitspraak nieuwe gronden worden aangevoerd die al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat wat [appellant sub 1] in dit opzicht aanvoert, buiten inhoudelijke bespreking blijft.
Uitzicht en privacy
13. Zoals in de tussenuitspraak onder 12 is overwogen, dient de Afdeling nog een oordeel te geven over de beroepsgrond van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] over de aantasting van hun uitzicht en privacy.
14. [appellant sub 1] voert aan dat ter compensatie van de aantasting van het uitzicht ter plaatse van de woonarken aan de Opfeart de bestemming "Groen - 2" is toegekend aan de gronden tussen deze woonarken en de voorziene woningen. Er kunnen ter plaatse echter nog steeds oevers, sloten, bermen, beplanting, halfverharde keerpunten, een fietspad en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht, waardoor het drukker zal worden nabij zijn woning en sprake zal zijn van extra geluid en inkijk. Dit betekent dat zijn privacy zal worden aangetast.
[appellant sub 2] betoogt dat de voorziene woningen en de toename van het recreatieverkeer in het water ("Het Bussenrak") zullen leiden tot een onaanvaardbare aantasting van zijn privacy, aangezien er sprake zal zijn van inkijk in zijn woning. Ter onderbouwing van dit betoog heeft hij twee kaarten overgelegd waarop is te zien hoe de woonarken nu zijn gelegen en op welke wijze volgens hem zijn privacy wordt aangetast als gevolg van het plan. De raad had daarom in het plan moeten waarborgen dat zijn privacy niet wordt aangetast. Op de zitting heeft [appellant sub 2] gesteld dat het noodzakelijk is dat de verplaatsing van de hoofdvaarroute in het bestemmingsplan wordt geborgd.
14.1. Artikel 4.1 van de regels van het bestemmingsplan "Leeuwarden - De Zuidlanden, plandeel Unia" luidt:
"De voor 'Groen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. waterlopen en waterpartijen;
met daaraan ondergeschikt:
c. oevers;
d. sloten, bermen en beplanting;
e. halfverharde keerpunten;
f. fietspad in aansluiting op de Buorkerij;
g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde."
Artikel 4.2.2 luidt:
"Ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" geldt de volgende regel:
1. er mogen geen gebouwen worden gebouwd."
Artikel 6.1 van de regels van het bestemmingsplan "Leeuwarden - De Zuidlanden, plandeel oost en Techum" luidt:
"De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. een tijdelijk parkeerterrein ten dienste van de sportvelden, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - tijdelijk parkeerterrein";
met de daarbij behorende:
c. ontsluitingswegen ten behoeve van de aangrenzende bestemming(en);
d. oevers en kaden;
e. in- en uitritten;
f. verhardingen;
g. wegen, straten en paden;
h. sloten, bermen, beplanting;
i. waterlopen en waterpartijen;
j. aanleggelegenheid;
k. parkeervoorzieningen;
l. speelvoorzieningen;
m. nutsvoorzieningen;
n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde."
14.2. Het is niet uit te sluiten dat de realisering van het plan feitelijk zal leiden tot verlies van uitzicht en privacy voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat de aantasting van de het uitzicht en de privacy niet zodanig is dat er in zoverre geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij acht de Afdeling van belang dat rekening is gehouden met de belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] door het treffen van maatregelen om de aantasting van hun uitzicht en privacy te beperken. Zo is naar aanleiding van naar voren gebrachte zienswijzen de bestemming "Groen" gewijzigd in "Groen - 2", voor zover het betreft de gronden waaraan de bestemming "Groen" was toegekend die liggen op een afstand van 50 m of minder van de woonarken aan de Opfeart. Ook is de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" aan deze gronden toegekend. In artikel 4.2.2 van de planregels is bepaald dat daar geen gebouwen mogen worden gebouwd. Hiermee heeft de raad volgens paragraaf 2.1 van de plantoelichting een (groene) bufferzone van 50 m tussen de woonarken aan de Opfeart en de te realiseren bebouwing willen realiseren. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad deze afstand aanvaardbaar kunnen achten. Hoewel de gronden met de bestemming "Groen - 2" onder meer zijn bestemd voor oevers, halfverharde keerpunten en een fietspad op grond van artikel 4.1 van de planregels, merkt de Afdeling op dat binnen een groenbestemming deze voorzieningen niet ongebruikelijk zijn. In dat verband wijst de Afdeling op artikel 6.1 van de planregels behorend bij de bestemming "Groen" van het bestemmingsplan "Leeuwarden - De Zuidlanden, plandeel oost en Techum".
Verder neemt de Afdeling hierbij in aanmerking dat de raad in het verweerschrift en op de zitting heeft toegelicht dat de hoofdvaarroute zal worden verplaatst naar Ald Djip, waardoor boten niet meer langs de woonarken aan de Opfeart zullen varen. Daarbij betrekt de Afdeling dat het water waaraan de woonarken zijn gelegen altijd al openbaar was en dat met de verplaatsing van de hoofdvaarroute de raad aan de wensen van de bewoners tegemoet heeft willen komen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling bij de afweging van alle betrokken belangen op het standpunt mogen stellen dat de aantasting van het uitzicht en de privacy van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet zodanig is dat er in zoverre geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog slaagt niet.
15. [appellant sub 2] betoogt verder dat uit een tekening van de projectleider blijkt dat het de bedoeling is om de landtongen met 70 cm te verhogen, wat gevolgen heeft voor de bouwhoogtes van de woningen tegenover zijn woonark. Hierdoor zal zijn uitzicht nog meer verslechteren, omdat zijn woonark lager is gelegen dan deze woningen. Ten onrechte heeft de raad hiermee geen rekening gehouden. Ook zijn zijn belangen niet goed in kaart gebracht en afgewogen.
[appellant sub 2] heeft hiermee zijn gronden na de tussenuitspraak uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen gronden, die niet zien op de in de tussenuitspraak aan de raad gegeven opdracht. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan in het licht van de goede procesorde niet worden aanvaard dat na een tussenuitspraak nieuwe gronden worden aangevoerd die al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht. Dit betekent dat wat [appellant sub 2] in dit opzicht aanvoert, buiten inhoudelijke bespreking blijft.
Conclusie
16. De beroepen van de [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn, gelet op de tussenuitspraak, gegrond. Het besluit van 17 juni 2020 dient wegens strijd met artikel 3.1.1, eerste lid, van de Verordening Romte en het rechtszekerheidsbeginsel te worden vernietigd. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het herstelbesluit zijn ongegrond.
17. De raad moet de proceskosten van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Leeuwarden van 17 juni 2020 gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Leeuwarden van 17 juni 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Leeuwarden - De Zuidlanden plandeel Unia";
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Leeuwarden van 13 juli 2022 ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Leeuwarden tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van:
a. € 1.897,50 aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
b. € 1.897,50 aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V. gelast dat de raad van de gemeente Leeuwarden aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a. € 178,00 aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
b. € 178,00 aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Franke, griffier.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Franke
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2022.