ECLI:NL:RVS:2022:3263
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 20 april 2022 de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Den Haag had op 3 augustus 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, heeft hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de onderliggende stukken de conclusie van de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten onderbouwen. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het politierapport niet relevant is voor de beoordeling van de aanvraag. De Afdeling heeft de stukken ingezien en heeft besloten dat beperkte kennisneming van deze stukken gerechtvaardigd is, waarbij de vreemdeling toestemming heeft verleend om op basis van deze stukken uitspraak te doen.
Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.