ECLI:NL:RVS:2022:3264

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
202205162/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over verblijfsrecht vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin is vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft. Het oorspronkelijke besluit dateert van 23 december 2020. De vreemdeling heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat op 7 april 2021 door de staatssecretaris gegrond werd verklaard, maar het verzoek om vergoeding van proceskosten werd afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft op 1 augustus 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 1028,00.

De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. F. Çelen, en klaagt dat de rechtbank het bedrag voor de proceskosten te laag heeft vastgesteld. De rechtbank had het bedrag voor de bezwaarfase vastgesteld op € 269,00 per punt, terwijl de vreemdeling stelt dat dit bedrag € 541,00 per punt zou moeten zijn. De Raad van State oordeelt dat de grief van de vreemdeling slaagt en dat de rechtbank ten onrechte het bedrag voor de bezwaarfase te laag heeft vastgesteld.

De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de kosten heeft vastgesteld op € 1028,00. De kosten worden vastgesteld op € 1300,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling in verband met het hoger beroep tot een bedrag van € 759,00.

Uitspraak

202205162/1/V1.
Datum uitspraak: 14 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 augustus 2022 in zaak nr. 21/2690 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2020 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft.
Bij besluit van 7 april 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen.
Bij uitspraak van 1 augustus 2022 heeft de rechtbank het door de vreemdeling daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover de staatssecretaris daarin aan de vreemdeling geen proceskostenvergoeding heeft toegekend, en de staatssecretaris in de proceskosten van de vreemdeling veroordeeld tot een bedrag van € 1028,00.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Çelen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in de enige grief dat de rechtbank het door de staatssecretaris aan hem toe te kennen bedrag voor de gemaakte proceskosten in bezwaar te laag heeft vastgesteld. De rechtbank heeft het bedrag voor de bezwaarfase vastgesteld op € 269,00 per punt. Volgens de vreemdeling is de waarde per punt € 541,00.
2.       De grief slaagt. De waarde per punt is voor bezwaar, gelet op de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), onder B2, in dit geval bepaald op € 541,00. De rechtbank heeft ten onrechte het bedrag voor de bezwaarfase vastgesteld op € 269,00 per punt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover zij daarbij de kosten die de vreemdeling in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, heeft vastgesteld op € 269,00. De Afdeling zal deze kosten krachtens het Bpb, vaststellen op € 541,00.
4.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier in beroep en hoger beroep geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 augustus 2022 in zaak nr. 21/2690, voor zover zij de kosten die de vreemdeling in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, heeft vastgesteld op € 1028,00;
III.      stelt de kosten die de vreemdeling in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken vast op € 1300,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2022
382-966