202200413/3/A3.
Datum uitspraak: 15 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om wijziging van een voorlopige voorziening (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb), hangende het incidenteel hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Utrecht,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 december 2021 in zaak nr. 21/2035 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2021 heeft de minister het verzoek van [verzoeker] van 1 oktober 2020 om openbaarmaking van onder meer de Cycle Threshold-waarden (hierna: CT-waarden) op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) afgewezen.
Bij besluit van 5 november 2021 heeft de minister het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 december 2021 heeft de rechtbank, voor zover voor deze procedure van belang, het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 november 2021 vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 6 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2584 heeft de voorzieningenrechter dat verzoek ingewilligd en een voorlopige voorziening getroffen. Na deze uitspraak heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht om deze voorlopige voorziening te wijzigen.
De voorzieningenrechter heeft dit laatste verzoek ter zitting behandeld op 3 november 2022, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. K. van Driel, rechtsbijstandverlener te Heemskerk en [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd mr. E. van Brandwijk, zijn verschenen.
Overwegingen
Vooraf
1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat hij blijft bij het oordeel in zijn genoemde uitspraak van 6 september 2022 dat de rechtsvragen die in deze zaak spelen zich niet lenen voor beantwoording in deze procedure en in de bodemprocedure moeten worden beantwoord. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter aangegeven dat zal worden bevorderd dat de behandeling van de bodemprocedure ter zitting zal plaatsvinden op 25 januari 2023. Hij zal zich beperken tot beantwoording van de vraag of het verzoek van [verzoeker] aanleiding geeft om de eerder getroffen voorlopige voorziening te wijzigen.
De eerder getroffen voorziening
2. Bij de uitspraak van 6 september 2022 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het algemene belang van de minister minder zwaar weegt dan het belang bij het veilig stellen van de CT-waarden. Hoewel de minister destijds ter zitting heeft verklaard dat de waarden in het medisch dossier van de geteste persoon moeten worden bewaard en dat daarmee een bewaartermijn van 20 jaar geldt, kon hij niet uitsluiten dat er laboratoria zijn die de verzochte CT-waarden zouden kunnen vernietigen. Daarmee treden onomkeerbare gevolgen op. Om die reden heeft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening getroffen die inhoudt dat de minister zich inspant om ervoor te zorgen dat de verzochte CT-waarden beschikbaar blijven totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep.
Het verzoek tot wijziging van de eerder getroffen voorziening
3. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:87, eerste lid, van de Awb verzocht om deze voorziening te wijzigen. Hij stelt zich op het standpunt dat de minister zich niet genoeg heeft ingespannen om ervoor te zorgen dat de CT-waarden beschikbaar blijven. De minister heeft pas twee weken na de uitspraak van 6 september 2022 een brief aan de laboratoria gestuurd, die, zo stelt [verzoeker], ook nog eens te vrijblijvend is geformuleerd. De minister heeft niet gebeld met de laboratoria, niet gevraagd om een ontvangstbevestiging en hij heeft de laboratoria ook niet gevraagd om een reactie op het verzoek in de brief. Volgens [verzoeker] had de minister de laboratoria op basis van de overeenkomsten, waarin een medewerkingsverplichting is opgenomen, eenvoudig kunnen verplichten om de informatie te bewaren. Verder stelt [verzoeker] dat hij inmiddels nieuwe informatie heeft, waaruit blijkt dat de GGD in veel gevallen beschikt over de CT-waarden en een uitvoerende taak heeft in de epidemiologische surveillance waar de minister beleid voor maakt. De GGD rapporteert dagelijks aan het RIVM en er is volgens [verzoeker] geen reden waarom de verzochte CT-waarden daar niet tussen zouden kunnen zitten. [verzoeker] verzoekt de voorzieningenrechter om de eerder getroffen voorziening te wijzigen in die zin dat de minister wordt gelast actief overleg met de laboratoria te plegen over het bewaren van de CT-waarden. Ook moet de minister de CT-waarden die hij al onder zich heeft veilig stellen, aldus [verzoeker].
Beoordeling van het verzoek
4. Zoals volgt uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 september 2022 als hiervoor weergegeven onder overweging 2, heeft de minister gedurende de procedure in hoger beroep een inspanningsverplichting om ervoor te zorgen dat de CT-waarden, waarvan [verzoeker] openbaarmaking heeft verzocht in zijn verzoek van 1 oktober 2020, beschikbaar blijven. De minister heeft die inspanningsverplichting ingevuld met het - per e-mail - versturen van de brief van 20 september 2022 aan alle laboratoria, waarmee hij een overeenkomst heeft gesloten. In die brief heeft de minister uitleg gegeven over de procedure in het kader van het Wob-verzoek. Daarnaast heeft hij uitleg gegeven over de voorlopige voorziening die de voorzieningenrechter bij uitspraak van 6 september 2022 heeft getroffen. De minister heeft die uitspraak ook als bijlage bij deze brief meegestuurd. Verder heeft hij de aangeschreven laboratoria verzocht om kennis te nemen van de uitspraak en voor zover mogelijk binnen de voor het laboratorium geldende wettelijke regels, overeenkomstig de uitspraak te handelen en de CT-waarden niet te vernietigen totdat de rechter uitspraak op het hoger beroep heeft gedaan. Ter zitting van de voorzieningenrechter op 3 november 2022 heeft de minister nog toegelicht dat hij ervan uit gaat dat de bewaarplicht geldt. Hij kan echter niet overzien welke andere activiteiten de laboratoria nog verrichten en daarom heeft hij een voorbehoud gemaakt. Met dat voorbehoud heeft hij, aldus de minister, niet bedoeld te stellen dat er geen bewaarplicht voor de laboratoria geldt.
4.1. De voorzieningenrechter ziet geen reden om de eerder getroffen voorziening naar aanleiding van het verzoek van [verzoeker] te wijzigen. Voor dat oordeel vindt de voorzieningenrechter het van belang dat de minister met het versturen van de brief uitvoering heeft gegeven aan de aan hem opgelegde inspanningsverplichting. Bij die brief heeft de minister de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 september 2022, waarin ook het standpunt van de minister is opgenomen over de bewaarplicht, als bijlage meegestuurd. Dat standpunt over de bewaarplicht heeft de minister met de brief van 20 september 2022 niet gewijzigd en bovendien heeft hij ter zitting van de voorzieningenrechter nog eens bevestigd dat de bewaarplicht voor de laboratoria geldt. Er zijn verder geen aanwijzingen dat de aangeschreven laboratoria zijn overgegaan of op korte termijn overgaan tot vernietiging van de verzochte CT-waarden. De minister heeft ter zitting van de voorzieningenrechter in dit kader verklaard dat de brief goed is aangekomen bij de laboratoria en dat hij van enkele laboratoria ook een terugkoppeling heeft gekregen dat het verzoek van de minister in goede orde is ontvangen. Daarnaast vindt de voorzieningenrechter het van belang dat in de brief uitdrukkelijk is vermeld dat bij vragen van de laboratoria contact kan worden opgenomen met een specifiek persoon of via een speciaal e-mailadres. Het is bovendien zo dat de eerder getroffen voorziening niet is uitgewerkt met het verzenden van de brief van 20 september 2022. Met andere woorden: de inspanningsverplichting blijft bestaan, zolang het hoger beroep loopt. De voorzieningenrechter gaat er gelet hierop vanuit dat zodra de laboratoria contact opnemen met de minister met vragen of zodra de minister aanwijzingen ontvangt dat de verzochte CT-waarden niet veilig zijn gedurende de hogerberoepsprocedure, de minister zich opnieuw inspant om de verzochte CT-waarden veilig te stellen, bijvoorbeeld door in dat geval degenen die vragen daarover stellen of aanleiding geven tot zulke aanwijzingen te wijzen op de voor de laboratoria geldende bewaarplicht.
4.2. Voor zover [verzoeker] stelt dat hij nieuwe informatie heeft, waaruit zou volgen dat de minister de verzochte CT-waarden wél onder zich heeft, ziet de voorzieningenrechter daarin geen reden om tot een ander oordeel te komen. De minister heeft ontkend deze waarden onder zich te hebben en de voorzieningenrechter heeft geen aanwijzingen om te veronderstellen dat de minister daarover onjuiste informatie heeft verstrekt.
Conclusie
5. Gelet op de voorgaande overwegingen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de eerder getroffen voorziening te wijzigen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek van [verzoeker] dan ook af.
6. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, griffier.
w.g. Polak
voorzieningenrechter
w.g. Grimbergen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2022
581