ECLI:NL:RVS:2022:3325

Raad van State

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
202206094/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke procedure na intrekking verblijfsvergunning

Op 11 maart 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de verblijfsvergunning van een vreemdeling ingetrokken, hem opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod uitgevaardigd. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 10 augustus 2021. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 27 september 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, het besluit van 11 maart 2020 vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 17 november 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat het oordeel in deze procedure geldt totdat de Afdeling op het hoger beroep beslist. De staatssecretaris verzocht om schorsing van de uitspraak van de rechtbank totdat er een beslissing op het hoger beroep is genomen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek toegewezen, waardoor de uitspraak van de rechtbank wordt geschorst en de rechtsgevolgen van het besluit van 11 maart 2020 onverkort blijven gelden.

De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De beslissing houdt in dat de situatie in rechte herleeft zoals deze was voor de uitspraak van de rechtbank, totdat de Afdeling op het hoger beroep beslist.

Uitspraak

202206094/2/V2.
Datum uitspraak: 17 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 27 september 2022 in zaak nr. 21/5304 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2020 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken, hem opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij besluit van 10 augustus 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 11 maart 2020 herroepen voor zover de staatssecretaris daarbij een terugkeerbesluit heeft genomen en een inreisverbod heeft uitgevaardigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter in deze vreemdelingenrechtelijke procedure geldt totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
2.       De staatssecretaris verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat de uitspraak van de rechtbank wordt geschorst totdat de Afdeling op het door hem ingestelde hoger beroep heeft beslist.
3.       Gelet op wat is aangevoerd en gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter de door de staatssecretaris verzochte voorlopige voorziening. De uitspraak van de rechtbank wordt dus geschorst. Daarom herleeft de situatie in rechte van voor de uitspraak van de rechtbank. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het in bezwaar gehandhaafde besluit van 11 maart 2020 onverkort gelden totdat de Afdeling op het hoger beroep van de staatssecretaris heeft beslist.
4.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 27 september 2022 in zaak nr. 21/5304 totdat op het door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep is beslist.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.
w.g. Steendijk
voorzieningenrechter
w.g. Iedema
griffier
968