ECLI:NL:RVS:2022:3329

Raad van State

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
202205734/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake gebruik dienstwoning als burgerwoning in Bergen (NH)

Op 27 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [verzoekster] en het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH). De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 23 september 2022 het beroep van [verzoekster] gegrond verklaard en het besluit van het college van 3 maart 2022 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Dit leidde tot een conflict over het gebruik van een dienstwoning aan de [locatie] in Bergen (NH), die door [verzoekster] als burgerwoning werd gebruikt.

Het college had op 4 oktober 2021 een dwangsom van € 75.000 opgelegd aan [verzoekster] om het gebruik van de bovenwoning als burgerwoning binnen 26 weken te staken. Na bezwaar van [verzoekster] werd de begunstigingstermijn verlengd naar 52 weken, maar het bezwaar werd voor het overige ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak de belangen van [verzoekster] zwaarder laten wegen dan die van het college en Parkhotel Bergen Beheer B.V., die ook betrokken was bij de zaak. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van [verzoekster] toegewezen en de eerdere besluiten van het college geschorst totdat de Afdeling uitspraak doet in het hoger beroep.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat het college de proceskosten van [verzoekster] moet vergoeden, evenals het griffierecht. De uitspraak benadrukt de belangenafweging die gemaakt moet worden in dergelijke bestuursrechtelijke procedures, waarbij de persoonlijke situatie van [verzoekster] en de voorgeschiedenis van het conflict met Parkhotel een belangrijke rol speelden.

Uitspraak

202205734/2/R1.
Datum uitspraak: 27 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te Bergen (NH),
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 23 september 2022 in zaak nr. 22/1610 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH).
Openbare zitting gehouden op 27 oktober 2022 om 10:45 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter
griffier: mr. W.J.C. Robben
Verschenen:
[verzoekster], bijgestaan door mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn (NH);
het college, vertegenwoordigd door mr. W.M. de Boer, advocaat te Groningen;
Parkhotel Bergen Beheer B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde] (hierna: Parkhotel), bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis.
====================================
Bij besluit van 4 oktober 2021 heeft het college [verzoekster] onder oplegging van een dwangsom van € 75.000 ineens, gelast om het gebruik van de dienstwoning aan de [locatie] in Bergen (NH) (hierna: de bovenwoning) als burgerwoning binnen 26 weken na de verzenddatum van dit besluit te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 3 maart 2022 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover het bezwaar betrekking heeft op de begunstigingstermijn, de begunstigingstermijn vastgesteld op 52 weken na de verzenddatum van het besluit van 4 oktober 2021 en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 september 2022 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 maart 2022 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit geheel in stand gelaten. Voorts heeft de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van 4 oktober 2021 en 3 maart 2022 geschorst tot zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat de rechtbankuitspraak van 23 september 2022, voor zover de rechtbank daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 3 maart 2022 in stand heeft gelaten, en het besluit van 4 oktober 2021 worden geschorst totdat de Afdeling op het in de bodemzaak door [verzoekster] ingestelde hoger beroep heeft beslist.
De voorzieningenrechter:
I.        wijst het verzoek toe en bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de uitspraak van de rechtbank Noord­Holland van 23 september 2022 in zaak nr. 22/1610, voor zover de rechtbank daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 3 maart 2022, kenmerk D312210, geheel in stand heeft gelaten, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH) van 4 oktober 2021, kenmerk UI21/00710, worden geschorst totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep van [verzoekster] tegen die rechtbankuitspraak;
II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH) tot vergoeding van de in verband met de behandeling van het verzoek bij [verzoekster] opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH) het in verband met de behandeling van het verzoek door [verzoekster] betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.
Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
De beoordeling van het verzoek berust op een belangenafweging. De rechtsvragen die in hoger beroep aan de orde zijn, hangen samen met het door [verzoekster] ingestelde hoger beroep, bij de Afdeling bekend onder zaaknr. 202206000/1/R1, tegen de uitspraak van de rechtbank van 23 september 2022 in zaak nr. 21/6266 over een door [verzoekster] aangevraagde omgevingsvergunning om de bovenwoning als burgerwoning te mogen gebruiken, en lenen zich niet voor beantwoording in deze voorlopige voorzieningenprocedure. Voor de belangenafweging acht de voorzieningenrechter relevant dat handhaving tot gevolg zal hebben dat [verzoekster] de bovenwoning uiterlijk op 4 november 2022 moet verlaten. Omdat [verzoekster] in de bovenwoning woont, acht de voorzieningenrechter haar belang bij toewijzing van het verzoek evident. [verzoekster] en Parkhotel zijn de leden van de VvE, die eigenaar is van het gebouw waarin de bovenwoning is gesitueerd. Dat gebouw is gesplitst in twee appartementsrechten. Het appartementsrecht van Parkhotel heeft betrekking op de begane grond. Het appartementsrecht van [verzoekster] heeft betrekking op de bovenwoning. Uit het dossier blijkt dat [verzoekster] en Parkhotel een conflict hebben over de uitbreidingsplannen die Parkhotel heeft voor de begane grond van dat gebouw. Voorafgaand aan het besluit van 4 oktober 2021, dat het college naar aanleiding van een door Parkhotel ingediend handhavingsverzoek heeft genomen, heeft de wethouder van de gemeente Bergen (NH), die toentertijd verantwoordelijk was voor toezicht en handhaving op het terrein van ruimtelijke ordening, getracht [verzoekster] en Parkhotel te bewegen tot het ondertekenen van een vaststellingsovereenkomst als oplossing voor dat conflict. Als onderdeel van die oplossing heeft de wethouder zich toen bereid verklaard het gebruik van de bovenwoning door [verzoekster] als burgerwoning te gedogen. Uiteindelijk is [verzoekster] niet akkoord gegaan met de vaststellingsovereenkomst, omdat die in verband met daaraan gestelde voorwaarden ongunstig voor haar zou zijn. Op de zitting van de voorzieningenrechter heeft het college te kennen gegeven dat het tot gedogen bereid was, omdat Parkhotel daarmee akkoord was. Deze voorgeschiedenis doet naar het oordeel van de voorzieningenrechter afbreuk aan het belang van het college bij afwijzing van het verzoek. Omdat voorts ter zitting duidelijk is geworden dat Parkhotel haar uitbreidingsplannen voorlopig niet kan realiseren, kent de voorzieningenrechter in de te maken belangenafweging een groter gewicht toe aan het belang van [verzoekster] dan aan de belangen van het college en Parkhotel.
w.g. Venema
voorzieningenrechter
w.g. Robben
griffier
610