ECLI:NL:RVS:2022:3344
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake intrekking verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de Raad van State op 22 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 14 juli 2021. De vreemdeling had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 29 januari 2020 de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had ingetrokken en een aanvraag om wijziging van de beperking van die verblijfsvergunning had afgewezen. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarna de vreemdeling in hoger beroep ging.
De Raad van State overwoog dat de termijn voor het instellen van hoger beroep eindigde op 11 augustus 2021. Het hogerberoepschrift was echter pas op 12 augustus 2021 ter post bezorgd, waardoor het niet tijdig was ingediend. De vreemdeling had aangevoerd dat het hogerberoepschrift op 10 augustus 2021 per post was verzonden, maar dit werd niet ondersteund door het poststempel. De Raad van State oordeelde dat de aangevoerde redenen geen aanleiding gaven om het hoger beroep alsnog in behandeling te nemen.
Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het hoger beroep niet-ontvankelijk en besliste dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier. De uitspraak werd in het openbaar gedaan op 22 november 2022.