ECLI:NL:RVS:2022:3371
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om opheffing inreisverbod door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 1 november 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had verzocht om opheffing van zijn inreisverbod, dat was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 22 maart 2021. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij na de uitvaardiging van het inreisverbod buiten de Europese Unie had verbleven, en dat zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde omdat er geen sprake was van gelijke gevallen.
In hoger beroep heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, de zaak opnieuw aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voorgelegd. De Afdeling heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De Afdeling bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.
De uitspraak is gedaan op 23 november 2022 door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Wezep, griffier. De beslissing van de Raad van State bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarmee de vreemdeling in zijn verzoek om opheffing van het inreisverbod niet in het gelijk is gesteld.